Ik was een tijdje geleden aanwezig bij een literair evenement, zoals dat heet, en een van mijn favoriete schrijvers was er ook. In het kader van mijn opleiding Neerlandistiek had ik een paper over zijn roman geschreven en mijn bevindingen wilde ik dolgraag met hem delen – hij profileert zich immers als publieke intellectueel die vooral de dialoog wil aangaan. Dus toen hij na afloop van het programma alleen bij de bar stond en naar het schaaltje nootjes reikte, vatte ik dat op als mijn cue, en stapte op hem af.
Ik had me allerlei scenario’s ingebeeld; dat we in een verhitte discussie zouden raken, dat ik me door zijn hoongelach beledigd zou voelen, dat hij uit beleefdheid een paar woorden met me zou wisselen om er maar vanaf te zijn – maar ik had met wat er zich vervolgens afspeelde gek genoeg geen rekening gehouden. Woorden die in de lucht bleven hangen, blikken die elkaar ternauwernood kruisten: het gesprek werd verteerd door ongemakkelijkheid. Hierdoor raakte ik nogal van mijn apropos - zijn ongemakkelijkheid werkte besmettelijk - met als gevolg dat ik spontaan de namen van de romanpersonages vergat en over van alles begon te ratelen, behalve over mijn paper. De zuurgraad van de wijn, de kledingkeuze van de presentatrice, de beste frietkramen in de stad. Pas na een kwartier excuseerde hij zich om naar het toilet te gaan; schoorvoetend bleef ik achter.
Awkwardness is an underrated form of human suffering, las ik laatst ergens. Maar moeten we het zien als een vorm van lijden? Nog erger dan zelf ongemakkelijk zijn, vind ik het om te zien dat mijn gesprekspartner zich niet op zijn gemak voelt. Sterker nog: hoe ongemakkelijker mijn gesprekspartner zich gedraagt, hoe meer ik geneigd ben om mij uit solidariteit net zo ongemakkelijk te gedragen, zo niet ongemakkelijker. Infantiele opmerkingen, ongepaste schouderklopjes, het gebruik van spreekwoorden: allemaal wanhoopsdaden waarmee ik de ander tevergeefs op zijn gemak probeer te stellen – alsof ik word overvallen door een soort sociale jeuk en ik niet anders kan dan heel hard krabben.
Misschien heeft mijn allergie voor social awkwardness wel te maken met mijn Indische achtergrond. De jonge schrijver Yuki Kempees, die net als ik is opgegroeid in een Indisch gezin, omschreef het als de ‘ongemakkelijkheidscultuur’ waarin hij vroeger is opgegroeid. Het bespreken van gevoelige onderwerpen werd bij hem thuis vermeden; daarmee toonde je je kwetsbaarheid, een synoniem voor zwakte, iets waarvoor je je moest schamen. De zwijgcultuur als cocon die elke rups doet verschrompelen - misschien dat ik daarom altijd uit alle macht het gesprek gaande wil houden. Niets is zo ondraaglijk tijdens een gesprek als stilte.
Ongemakkelijkheid is een onderschatte vorm van menselijk lijden. Maar ís het in dit huidige tijdperk wel schaamte waaronder wij in sociaal ongemakkelijke situaties lijden? Is de werkelijke tragiek van de sociale ongemakkelijkheid niet dat dit het nader tot elkaar komen in de weg staat? Misschien wordt ongemakkelijkheid, en met name voor the socially awkward onder ons, in het bijzonder onderschat als een vorm van eenzaamheid, het gevoel geen verbinding met de rest van de wereld te kunnen maken; alsof iedereen door onzichtbare draadjes met elkaar is verbonden behalve jij.
Ik heb zelf niet het idee dat ik echt onder ongemakkelijkheid lijd – geen diepe wonden in elk geval - al was het gesprek met mijn lievelingsschrijver natuurlijk wel wat pijnlijk. Misschien is het voor degenen die net als ik een allergie voor ongemakkelijkheid hebben ontwikkeld maar het beste om het inderdaad te zien als een hardnekkige jeuk, en het ook zo te behandelen: om te zorgen dat het niet erger wordt, hoef je het alleen maar met rust laten – vooral niet krabben.