Mijn moeder wist niet wat ze met me aan moest toen ik vier was. Als de hond uit de goot dronk, deed ik mee. Elk moddertaartje dat ik in de zandbak maakte, at ik helemaal op. En met mijn eigen kak maakte ik prachtige wandschilderingen. Het meest onhandelbaar was ik wanneer het tijd was voor een bad. Alle viezigheid die ik had verzameld zou verdwijnen. Alles waar ik zo hard voor had gewerkt. Mijn handen sprongen open als klauwen wanneer mijn moeder zei dat het tijd was. Ik probeerde in haar armen alles om te trekken op weg naar de waterkraan die eindeloos stroomde. En waarom moest die straal zo hard klinken, zo hard? Eenmaal in bad huilde ik, terwijl water en zeep beurtelings langs mijn ooghoeken spoelden. Als mijn moeder me na een eeuwigheid met een handdoek onder mijn oksels omhoog tilde, was ik leeg. Ik liet mijn beentjes hangen, de laatste tranen doofden op mijn moeders schouder, de wereld had gewonnen. Zo voelde het. Onnatuurlijk en verkeerd.
In Floddertje uit het boek van Annie M.G. Schmidt vond ik mijn gelijke. Direct werd dat mijn lievelingsboek en dat is het nog steeds tot de dag van vandaag. Ik liet mijn moeder het verhaal elke avond voorlezen, niet omdat ik het zelf zo graag wilde horen, maar omdat ik hoopte dat de filosofie van Floddertje langzaam zou doordringen tot mijn moeders hersenpan en ik nooit meer in bad hoefde. Ik geloofde dat wassen iets was dat tegen onze natuur in gaat. Maar mijn moeder begreep de boodschap niet en wilde niet dat mijn haar op een vogelnest leek.
Op mijn tiende had ik mijn moeder zo ver gekregen om akkoord te gaan met een tweewekelijkse douchebeurt. Ik had gevraagd om eens in de maand, maar dat leek haar te erg. Maar toen ging ik naar de middelbare school en daar is afwijkend gedrag een reden om te gaan pesten. Daar kwam ik gelukkig op tijd achter. En zo geschiedde het dat ik op mijn dertiende elke dag douchte. Geheel tegen mijn eigen wil in, mee met de stroom van normaliteit.
Pas op mijn achttiende leerde ik dat het veel prettiger is om te doen waar je zelf van houdt, zonder je veel aan te trekken van wat anderen daar van denken. Het was op de valreep, anders had ik wellicht voorgoed verleerd om echt goed vies te zijn. Ik douchte wanneer ik wilde, ik sprong in de gracht als ik daar zin in had en liet geen modderpoel onberoerd. Trots was ik op korstige wonden en zand tussen mijn tenen, het betekende dat ik leefde.
Laatst keek ik naar een golden retriever die zichzelf in een drol aan het rollen was. Zijn rug krulde over de grond terwijl zijn poten vrolijk in de lucht staken. Deze hond leek zo intens gelukkig. Hij sprong op en rende verwachtingsvol naar zijn eigenaar toe. Eenmaal daar draaide hij rondjes voor zijn baasje, die niet onder de indruk was. Ik begreep de hond. Maar ik durfde de man niet uit te leggen hij en ik een voorbeeld aan die hond konden nemen. Vies zijn, dat is je nergens voor schamen, had ik willen zeggen.
-
Dit is een gastbijdrage van Alma Mathijsen.