Ik wil geen iPhone. Tuurlijk, hij is handig, mooi, iedereen heeft er één, je kan domme spelletjes spelen, foto’s en filmpjes maken, en apps downloaden voor alles wat je maar kan bedenken. Top, Apple, supervet. Goed gespeeld. Ik kan mijn kont niet keren of ik zie iemand in mijn omgeving driftig een beeld in en uitzoomen met duim en wijsvinger, zijn e-mail checken, een foto nemen om direct te Twitteren, en ga zo maar door. Maar ik wil er nog even niet aan.
Dat de wereld is veranderd door het internet en de mobiele telefoon, lijkt me evident. Hoewel ik op mijn zestiende nog de tijd meemaakte dat we een uur naar het geluid van het inbellen moesten luisteren alvorens we voor tien cent per minuut onze hotmail konden checken, ben ik natuurlijk volop van de generatie die is opgegroeid met deze fenomenen. Zeker, ik hou er van. Ik zie de deugden van het internet in; het is een ongelofelijke bron van informatie, van muziek, van films, van alles. En telefoons, helemaal te gek. Altijd bereikbaar kunnen zijn, nergens aan gebonden, flexibel, beetje sms-en, en uitschakelen wanneer je maar wilt.
Echter, sinds de twee zijn gecombineerd in de iPhone (en in bepaalde mate de Blackberry, maar dat schijnen krengen van de bovenste plank te zijn) is het einde zoek. Je kan geen normaal gesprek meer met iemand voeren of zo’n ding komt halverwege tevoorschijn. Dan dwalen de ogen van je gesprekspartner af, worden ze wat glazig, vertraagt de reactie en wordt het stemgeluid sloom. Dan voel ik me een moeder die met haar tienjarige zoon en zijn Gameboy probeert te communiceren. HALLO, IK BEN HIER. Helaas kan je dan, in tegenstelling tot de moeder van de tienjarige, niet de telefoon afpakken. ‘Die krijg je niet meer terug tot je behoorlijk rechtop aan tafel gaat zitten, met mes en vork eet, en me aankijkt als we met elkaar praten. Zo. Hoe was het vandaag op school?’
Ik kan me geen wereld meer voorstellen zonder Google. Zelfs Wikipedia begint een wezenlijke plaats in te nemen in mijn dagelijks leven. Toch sta ik er ambivalent tegenover. Het is heerlijk, om zo veel informatie binnen handbereik te hebben. Mijn honger naar feitelijkheden wordt gestild voor het brein kan beginnen te knorren. Maar precies daar ligt het probleem. Omdat het informatie zo gemakkelijk te verkrijgen is, hoeft niemand meer daadwerkelijk moeite te doen. De hersens hoeven niet meer te worden gekraakt, omdat de vingers de vraag sneller in het Google scherm in kunnen tikken. Discussies worden afgestompt voor een stelling drie keer over en weer kan worden geslingerd. Weddenschappen kan je maar beter om de eer afsluiten, want voor je het weet heeft iemand stiekem het antwoord opgezocht. Eigenlijk weet je zelf nog steeds niet veel meer, je kan gewoon snel oplezen wat er in je scherm verschijnt. En zo verworden we in plaats van intelligente, vindingrijke, en originele wezens, tot twitterende triviantspelers.
Tot op een zekere hoogte is het mogelijk om je te verzetten tegen technologische ontwikkelingen. Zonder magnetron, televisie, afwasmachine of broodrooster is het leven nog steeds prima te pruimen. Maar zeg nu eerlijk: hoeveel mensen onder de tachtig ken jij nou nog zonder mobiele telefoon? Ik ken er één. Ik heb hem al jaren niet gesproken. Het lijkt onvermijdelijk te zijn, de dag waarop ook ik zo’n geval in mijn handtas heb zitten. Ergens lijkt het me heerlijk, dat apparaat. Het is zo slick, en zo handig. Ondanks dat dit in de sterren geschreven staat, wil ik het zo lang mogelijk uitstellen. Ik wil graag minder op internet, niet meer. Ik wil niet altijd een antwoord paraat hebben. Ik wil niet voortdurend elk moment vastleggen om vervolgens te taggen op Facebook. Ik wil niet altijd bereikbaar zijn. Ik wil niet worden geëntertaind terwijl ik op het perron op de trein wacht. Ik wil geen iPhone.
Ik wil geen iPhone.