Sander werkt in de thuiszorg en geniet daardoor het voorrecht dagelijks toe te mogen treden tot een wonderlijke wereld, waarin hij mensen ontmoet in hun puurste vorm. Dat hij ze ook nog eens mag helpen is een dubbele beloning, gezien de waardering die hij er voor terugkrijgt. Zo zegt hij het althans zelf.
De herinneringen aan zijn jeugd werden steeds levendiger naarmate zijn tijd verstreek. Het begon met het herbeleven van zijn puberteit. Ineens zag hij zusters voor zijn moeder aan. Uit het niets kon hij spontaan zo’n onschuldig dingetje de huid vol schelden en schreeuwen dat hij het zou verdommen om naar z’n kamer te gaan. "Bekijk het effe, ik ga de stad in." Resoluut stuurde hij zijn rollator dan richting de uitgang, maar uiteindelijk eindigde dat altijd in rondjes lopen door het verpleeghuis. Jaren later, toen hij de negentig had bereikt, stond hij soms te jengelen om koekjes en snoep. De zusters keken hem dan meelijwekkend aan, tot het irritant werd en ze er genoeg van kregen. Dan dreigden ze om, als hij zo door zou gaan, zijn moeder erbij te halen. Dat werkte altijd.
Nu is hij vijfennegentig en voelt zich weer een baby van twee weken oud. Hij kijkt glazig met zijn rooddoorlopen ogen voor zich uit. Hij heeft geen besef meer van tijd, althans niet de tijd die de mensen om hem heen beheerst. Hij weet niks meer van het leven achter hem dat ooit geleefd is. Hij weet niet meer wie zijn vrienden waren, wat hij lekker vond, waaraan hij zich ergerde of wat zijn passies waren. Hij weet niet meer dat hij ooit op podia stond, dat hij verhalen schreef voor later. Hij weet niet meer dat hij ooit verliefd was, hoe hij samen met zijn vrouw door het leven ging. Hij weet niet dat hij kinderen zou krijgen en wat daar later van zou worden. Hij weet nu niks meer. Wat slechts rest, is dat hij er nog is.
Hij ligt te trillen in zijn bed, zijn ogen wijd open. Hij staart naar boven, naar de hemel en roept om zijn moeder. Uiteindelijk buigt een pas bevallen zuster zich over hem, trachtend hem fluisterend tot bedaren te brengen. Hij kijkt recht in haar decolleté en daar liggen ze… Strak maar ook vriendelijk tegen elkaar aan. Twee met huid omlijste kussentjes, de bron van al het leven. Hij grijpt zijn kans en laat via een laatste stuiptrekking zijn lichaam opveren. Hij opent zijn tandeloze bek en zuigt zich genadeloos vast aan haar linkerborst. De zuster schreeuwt het uit. Ze wil wegrennen, maar door zijn enorme zuigkracht blijft hij aan haar tepelhof vastgezogen. Vijf minuten lang blijft hij als een tandeloze tijger aan zijn prooi hangen, tot er naast melk ook bloed bij hem naar binnen sijpelt. Dan laat hij los en valt terug in bed. Zijn laatste adem verlaat als een wit melkwolkje zijn lichaam.
Het laatste wat hij zag voor hij stierf, was zijn leven dat aan hem voorbij flitste. Vijfennegentig jaar lang ging hij op zoek. Nu hij dood is, realiseert hij zich pas dat het leven ligt besloten in de momenten. Twee momenten, een linker en een rechter. En welke van de twee je ook kiest, geniet ervan zolang je er je tanden in kunt zetten, want voor je het weet is het over met de pret.
--
Dit is een gastbijdrage van Sander Ritman, uitvoerend schrijver en verpleegpoëet.