Vorige keer had deze meneer me verteld dat ik gewoon de sleutel moest gebruiken om binnen te komen. Ter aankondiging van mijn bezoek, bel ik nu toch eerst aan. Daarna draai ik de sleutel in het slot. Tot mijn verbazing is het eerste wat ik zie Zwarte Piet. Hij zit op een stoel naast het bed van meneer. “Ken je me nog?”, vraagt de zwartgeschminkte man. “Ja ik geloof het wel, uit Spanje toch?”, grap ik flauwtjes. Ik zag wel dat het de buurman was, hij zat hier vorige week ook al op dezelfde stoel. Blijkbaar wordt deze cliënt ook zonder mij goed verzorgd. Hij heeft zijn eigen knecht reeds naast zijn bed zitten.
“Ik moest maar eens gaan”, zegt de buurman in zijn pietenpak. “Voordat alle schmink eraf is ben ik weer een uur verder”. Als Zwarte Piet de deur uitloopt, komt zijn buurvrouw binnen met een lange baard. Kwam ik hier nou om voor meneer te zorgen, of was het heerlijk avondje ook voor hem gekomen? Waarom ook niet. Meneer lijdt aan prostaatkanker en is terminaal. Ik gun het hem van harte zijn lijdensweg in zoetigheid te dompelen.
“Lekker ja, bakje koffie,” antwoord ik op een aanbod van de buurvrouw en ze loopt vervolgens naar de keuken. Eindelijk ben ik even alleen met mijn cliënt. Ik weet dat meneer waardering voor mijn werk heeft, aangezien hij zelf jarenlang als broeder en mantelzorger heeft gewerkt. Hij praat daar ook altijd graag over. Vooral de ellendigste situaties staan hem nog levendig bij. In dat opzicht hebben wij zeker iets gemeen. Net als vorige keer steekt hij van wal met verhalen uit zijn tijd als ambulancebroeder. Zijn anekdotes vallen stuk voor stuk in de categorie ‘ongelooflijk wreed maar waar’. “Een man met maar één been wil in bad stappen. Iemand heeft echter aan zijn thermostaatkraan gedraaid waardoor het water kokendheet de kraan heeft verlaten. Nietsvermoedend hijst meneer uit gewoonte zijn ene been in het bad. Van schrik en van pijn glijdt hij uit en komt met zijn hele lijf in het water te liggen. Door zijn handicap kan hij zichzelf niet bevrijden. Zijn lichaam verbrandt tot op het bot.”
“Ik ken ook wel een soortgelijk verhaal,” bied ik tegen hem op. “Een moeder doet haar twee dochters in bad. De ene is nog maar anderhalf jaar oud en de ander is drie. Terwijl de meisjes in het water spelen, gaat moeder even de was opvouwen in een andere kamer. Op dat moment gaat er iets mis en stroomt er opeens kokendheet water in de badkuip. Het meisje van drie weet eruit te klimmen, maar kan haar zusje er niet alleen uit tillen. Als uiteindelijk het tergende geschreeuw haar moeder bereikt, is het kleine lijfje helemaal verbrand. Wonderbaarlijk genoeg overleeft ze het, maar is ze voor de rest van haar leven verminkt.”
“Ja, zo ken ik ook nog een verhaal van een jongetje dat in bad met zijn piemeltje zit te spelen,” zegt meneer met een blik in zijn ogen alsof dit verhaal al het voorgaande zal overtreffen. De buurvrouw komt nu net weer de woonkamer binnenlopen en zet de koffie voor mij neer. Meneer gaat rustig verder met zijn anekdote. “De speelse kleuter van vijf wikkelt het trekkoordje, wat aan de lichtschakelaar vastzit, om zijn kleine jodokus. Ineens glijdt hij onderuit en wordt zijn hele scrotum eraf getrokken.”
“Gadverdamme Frits,” zegt zijn buurvrouw, die op dit punt in onze verhalenwisseling valt. “Nou, ik laat jullie verder alleen met jullie mannenpraat.” Ze doet rustig haar jas aan en loopt de deur uit. “Sigaartje?”, vraagt meneer aan mij als hij de buitendeur in het slot heeft horen vallen.
“Waarom ook niet,” zeg ik met een brede glimlach op mijn lippen. En zo praten we nog lang door. We vertellen nog meer anekdotes en filosoferen er lustig op los. Een fles whisky wordt opengetrokken en de conversatie krijgt steeds meer diepgang. Meneer vertelt dat hij gelooft in reïncarnatie en karma. Dat al je daden gevolgen hebben voor een volgend leven. Zo zou het jongetje uit zijn laatste verhaal in een volgend leven de vrouwen gek maken met zijn dan inmiddels groot geschapen handlanger. Ik geloof niet in reïncarnatie, maar weet dat meneers dagen binnenkort voorgoed zijn geteld. Ik vertel hem dat we moeten proosten op het nu. Het leven is een fabel, net als de goedheiligman. Wij zijn de helden die nu drinken op de mensen die niet gered konden worden. Ik hef mijn glas en toost: “op u!”, en ik kijk meneer vol overtuiging aan. Meneer heft op zijn beurt zijn glas: “op jou!” en hij neemt een grote slok. “Proost”, zeg ik nog. De rest van mijn cliënten moet vandaag maar wachten.