Forum voor Democratie heeft met zijn lerarenkliklijn het hele land over zich heen gekregen. Leraren hebben het al zo zwaar, en ze hoeven zich niet te verantwoorden over vermeende indoctrinatie, volgens tegenstemmen. Maar hoe zit dat eigenlijk met de leerlingen? Die zijn best iets weerbaarder dan we denken, volgens Else Boer, docent Nederlands.
Bij het koffiezetapparaat gaat het de laatste pauzes vaak over indoctrinatie. Niet over hoezeer we daar als docenten tégen zijn, maar meer over hoe we het kunnen bewerkstelligen.
‘Ik laat mijn vwo 4 een stuk uit de Volkskrant lezen,’ zegt een collega. ‘Dat lijkt me een mooi begin.’
‘Ik zou mijn havo 4 wel willen indoctrineren,’ zeg ik. ‘Als zij kritiekloos wat harder gaan werken, worden we daar allemaal beter van.’ Instemmende collega’s, gelach, nog een bak koffie en terug naar de les.
Het is niet zo dat we allemaal zo’n fan zijn van indoctrinatie – het is eerder dat het indoctrineren van een klas met dertig mondige leerlingen nogal ingewikkeld is. Over het meldpunt van Forum voor Democratie zijn al veel dingen gezegd: het onderwijs heeft het al zwaar, het is een belediging van de professionaliteit van docenten en het is een bedreiging voor de veiligheid in het klaslokaal. Allemaal waar, maar wat tot hilariteit in de docentenkamer leidt, is dat niemand het over de leerlingen heeft – als die zo verschrikkelijk goed luisterden zou het beroep wel populairder zijn. En wat mij persoonlijk vooral verbaast is het idee dat een neutrale docent de beste docent is. Dat heeft maar weinig te maken met wat er in een klaslokaal gebeurt.
Nature of nurture
In mijn bovenbouwklassen geef ik een module met lessen over ‘Jeugd door de eeuwen heen’. De leerlingen lezen literaire teksten van middeleeuwen tot nu, die gaan over de manier waarop de jeugd in een bepaalde tijd werd gezien en behandeld. Voor de goede orde laat ik ook een aantal kunstwerken zien, het liefst uit de categorie ‘ugly Renaissance babies’. Jarenlang werden kinderen afgebeeld als een soort griezelige mini-volwassenen. Kinderen kwamen zo ongeveer gevormd ter wereld en moesten alleen nog in hun eigen vel groeien, dat was het idee.
Het tegenovergestelde daarvan komen we in latere eeuwen tegen. John Locke, een van de grondleggers van het empirisme, meende dat de mens een tabula rasa is. Het kind is een onbeschreven blad, dat na de geboorte wordt volgestopt met kennis. Vandaar dat er tijdens de verlichting ineens jeugdliteratuur ontstaat: de jeugd moest niet alleen opgroeien, maar ook opgevóed worden. Jantje moet léren dat hij geen pruimen mag eten, anders wordt het nooit wat met Jantjes normen en waarden.
Het idee dat leerlingen zo makkelijk te indoctrineren te zijn, lijkt te steunen op dat laatste beeld: de jongere als leeg vat, waar een linkse docent al zijn of haar normen en waarden in stort. Maar iedereen die wel eens een puber heeft gesproken weet dat het anders ligt. De waarheid ligt, zoals zo vaak, ergens in het midden: we worden gevormd door nature én nurture, we doen ideeën op omdat ze ons aangeboden worden, omdat we op zoek gaan, of we bedenken ze zelf. De veertienjarigen in mijn klas zijn geen mini-volwassenen die nog in hun vel moeten groeien, maar ze zijn ook zeker geen onbeschreven bladen.
De neutrale docent
Maar goed, dat hele meldpunt gaat natuurlijk over docenten en de manier waarop zij omgaan met de servet-noch-tafellakens in hun klas. Docenten moeten neutraal zijn en objectief, of in ieder geval zo neutraal en objectief mogelijk.
Dat lijkt me niet alleen onmogelijk, maar ook een vergissing om na te streven. Een goede docent stort namelijk niet alleen kennis over de leerlingen uit, maar heeft ook een band met die leerlingen. Sterker nog, vrijwel elke docent heeft op zijn opleiding de kreet ‘relatie vóór prestatie’ meegekregen. Om kennis over te dragen is meer nodig dan alleen die kennis zelf. Je móet als docent jezelf dus meenemen naar je werk. Een band aangaan met iemand die volledig neutraal en objectief is (als dat al mogelijk is) is namelijk een stuk lastiger dan met een normaal mens.
Daarnaast zijn veel onderwerpen die je met leerlingen bespreekt, zeker als mentor, persoonlijk van aard. Leerlingen vertellen over ruzie in het gezin, een dode hond of liefdesverdriet. Sommige leerlingen worstelen met hun geaardheid, anderen met de verwachtingen van thuis. Politiek is maar een van de onderwerpen die besproken worden, en waarover het gesprek mogelijk moet zijn. Docenten hoeven daarvoor hun eigen opvattingen niet thuis te laten – liever niet zelfs. Een echt gesprek heb je pas met twee deelnemers.
Als het meldpunt iets laat zien, is het hoe slécht leerlingen zich eigenlijk laten indoctrineren. Leerlingen zijn geen sponzen die de meningen van hun docenten klakkeloos opzuigen. En dat lijkt me ten dele ook een verdienste van het onderwijs: ik ken geen enkele leraar die kritisch denken wil ontmoedigen.
‘Waar stem jij eigenlijk op?’ vragen Jorik en Dennis uit vwo 3 aan me. Ze moeten eigenlijk zinnen ontleden en dit lijkt me een afleidingsmanoeuvre, dus ik antwoord: ‘Zeg ik niet.’
De afleidingsmanoeuvre slaagt toch omdat we het vervolgens hebben over waaróm ik dat niet zeg.
‘Omdat jullie anders mijn mening overnemen,’ zeg ik.
Daar moeten ze zo hard om lachen dat er van ontleden niks meer komt.