De zomer is uit de lucht aan het verdwijnen. De vakantie is voorbij en we keren terug naar alle plekken waar we de afgelopen maanden niet zijn geweest. Mijn vrienden, collega’s en klasgenoten roepen verbijsterd hoe bruin iedereen is geworden in de tijd dat we elkaar niet zagen. Er is altijd iemand die niet zo bruin is geworden. Een vriendin verzucht dat ze de hele zomer binnen heeft gezeten, ik steek geruststellend mijn pols uit.
Het is een gewoonte die ik al heb vanaf de basisschool, waar het na elke zomer raak was. In de eerste pauze van de eerste lesdag, gingen mijn klasgenoten en ik in een kringetje staan op het schoolplein. Samenzweerderig staken we één voor één onze polsen naar voren en hielden ze naast elkaar. Sommige polsen waren vele tinten bruiner dan de rest. Op dat soort polsen waren de sporen van armbandjes en horloges op de huid achtergebleven. Bewonderend keken we naar dat kleurverschil. Het waren de trofeeën van de zomer, beter nog dan de vakantieverhalen zelf. Er waren ook de kinderen die per ongeluk op een regenachtige camping in Frankrijk terecht waren gekomen. Die geen kleurverschil hadden om te tonen. Die kinderen gingen naast mij staan.
Ik word niet bruin. Daar valt weinig aan te doen, al zijn er tijden geweest dat ik er oprecht mijn best voor heb gedaan. Dan vroeg ik vrienden om tips, las ik de zomeredities van tijdschriften en zocht ik bruiningsstrategieën op het internet. Soms gaven vreemden mij advies zonder dat ik daarom vroeg. Gewoon, omdat ze mijn blote benen op een terrasje zagen. Dan werd me aangeraden eens stevig te verbranden opdat mijn huid eraan zou wennen. Om sowieso geen zonnebrand te gebruiken. Om naar de zonnebank te gaan. Om zelfbruiner te gebruiken. Niets daarvan heeft geholpen en eerlijk gezegd was het allemaal ook behoorlijk veel gedoe.
Ik heb me vaak geschaamd. Dan wenste ik dat ik geen T-shirt met korte mouwen had aangedaan, dat ik überhaupt gewoon wel bruin kon worden, zoals ieder ander fatsoenlijk vakantieganger. Ik voelde me gebruikt door de klasgenoten die naast mij gingen staan, alleen maar om beter bij mij af te steken. De jaren daarna leerde ik langzaam maar zeker de dans kennen. Ik kon al bij het binnenlopen van een klaslokaal zien naast wie ik later in de kring zou komen te staan. Ik begon dan maar alvast geruststellend te glimlachen. Opdat ze alvast wisten dat ze niet de enige waren, dat er iemand bleker zou zijn dan zij. Elke keer als ik mijn pols uitstak voelde mijn bleke huid minder als een falen van pigmentcellen en meer als een kracht. Wie niet bruin wordt moet een andere functie hebben en ik ben dan ook de troostpols. Mijn bleekheid stelt gerust. Mijn uitgestoken pols is een het-kan-altijd-ergergebaar, een stukje maak-je-geen-zorgenhuid. Ook dat mag wat waard zijn.
Vandaag de dag denk ik er niet meer over na over of ik wel of niet mijn pols uit moet steken. Te pas en te onpas troost ik mensen na de zomer, ook als ze er niet per se om vragen. Wanneer iemand onzeker kijkt, te lange mouwen draagt, te vaak begint over over melkflessen: dan is dit een teken voor ons, troostpolsen. We zijn nodig. Dit is het moment om je mouw op te stropen.
Foto: Onetwo1