Een trap, een sprintje en een schot: 3-1. Even is het doodstil. Alle hoop op de gelijkmaker waait met een briesje het stadion uit. Tienduizenden ogen staren ongelovig in de verte, schouders teleurgesteld naar beneden gezakt. Heel even. Tot de pezige mannen met hun trommels zich herpakken en met dubbel zoveel energie op hun instrumenten slaan. Alle fans in het stadion volgen, vurig en hoopvol, tegen beter weten in. Vuisten zwaaien door de lucht: AJAX!
Daar zit ik dan, als voetbalscepticus, voor het eerst in mijn leven in een voetbalstadion. Ik tuur naar de mannetjes van Ajax en PSV en een wonder geschiedt: ik vind het echt leuk. Ik, notoir vijand van het voetbal, zit zelfs stiekem een beetje mee te juichen. Hoe is dit mogelijk?!
Voor die bewuste wedstrijd liet voetbal me volledig koud. Dat de emoties van mijn mannenvrienden met de bal mee alle kanten op stuiterden ging mijn pet te boven. Ik associeerde voetbal voornamelijk met zinloos geweld, een corrupte miljardenbusiness en omhooggevallen idioten als Sepp Blatter. Bovendien ergerde ik me dood aan al die zendtijd die verloren ging aan oeverloos gewauwel over opstellingen, tactieken en transfers. Om over mannen die op zondag niet konden afspreken omdat ze per se gespannen voor een beeldscherm moesten zitten niet te spreken.
Maar daar op dat plastic stoeltje op een metershoge tribune had ik het echt naar mijn zin. Het is moeilijk uit te leggen (je moet het immers, heel cliché, meemaken om het te begrijpen) maar ik zal een poging wagen. Want voetbalsceptici, zo’n voetbalwedstrijd is dus echt de moeite waard.
Onlangs las ik in de Volkskrant een interview met schrijver Karl Ove Knausgård, pessimist en piekeraar. Hij noemde voetbal "het ultieme escapisme". Ik begrijp inmiddels precies wat hij bedoelt. Terwijl mijn ogen het stipje van de bal volgden, voelde ik niet alleen spanning maar juist ook rust. In de grote buitenwereld heerst chaos, spelen ingewikkelde conflicten en lijkt overzicht onmogelijk. In het stadion is het leven simpel. Daar draait alles om een strijd tussen twee teams, waarvan je er als vanzelfsprekend één support. Brood (of bier) en spelen en een mens is tevreden.
Daarnaast is het heel ontroerend, om niet te zeggen aandoenlijk, om zoveel volwassen mannen tegelijkertijd te zien springen, dansen, zingen, juichen en huilen. Mannen met petjes op en tatoeages op hun armen. Mannen die de dag ervoor erg hun best hebben gedaan op het ontwerpen en beschilderen van een spandoek met "Siem Salabiem" erop, ter afscheid van Siem de Jong. Mannen die "three little birds, pitch by my doorstep" met Bob Marley meebrullen. Menig (hoogopgeleid) mens kijkt hierop neer, maar waarom? Wat is er op tegen om de tijd van je leven te hebben met liedjes en spandoeken?
Goed, de agressie die erbij gepaard gaat vind ik nog steeds belachelijk. Maar daar zag ik eigenlijk niet veel van. Wat ik vooral zag waren jongetjes van een jaar of negen in Ajax-shirt die met hun zusje, papa en opa geconcentreerd naar de bal tuurden. Bij een goal juichten ze uitgelaten, bij een tegengoal sloeg opa een arm om de jongen heen terwijl papa uit frustratie wat rondjes ijsbeerde in het gangpad. Ineens zag ik een decennialange slinger van generaties met één gedeelde passie: hun club. Welke club en waarom deed er al lang niet meer toe. Ze gingen gewoon en leefden met zijn allen mee. Toen begreep ik: in essentie gaat voetbal om liefde en samenzijn. Alle voetbalmannen die dit lezen: jullie kunnen er nog zo stoer over doen, maar dit is toch echt de kern van de zaak. En dat is eigenlijk best mooi.