Een verhuizing is soms even wennen. Al helemaal wanneer je van een krap, slordig volgepropt kamertje naar een volwaardig appartement gaat. Zo heb ik ineens een kapstok in plaats van die dumpplekstoel en kan ik op meer dan twee plekken – links of rechts in de bedbank – gaan zitten.
Eindelijk ben ik thuis. Het liefst wil ik op de bank neerploffen, om mijn kat sierlijk te aaien terwijl ik mijn partner lieve woorden toespeel. Eerst maar even mijn jas uit. Ik loop naar het berghok om mijn jas te lozen.
TINGDING! Mijn telefoon vraagt op de gebruikelijke manier om aandacht. Scherp, glazig maar vooral overaanwezig. Niet een, twee, maar o wacht vijf meldingen van de groepswhatsapp van mijn vorige huis. Zou het ernstig zijn? Misschien ligt de stroom er weer uit? Ah nee. Hm, nog iets. Oké heel even dan.
Er blijkt niets aan de hand, maar even praten is ook wel gezellig. Een moment blijf ik stilstaan in de gang. Nou ja, het voelt als een moment. ‘Gaat het?’, vraagt mijn vriend een kwartier later. ‘Ja hoor.’ Misschien moet ik toch maar even dat ding wegleggen. Ik zet mijn geluid op stil, om de indruk te wekken dat ik mijn telefoon niet als belangrijkste accessoire zie – al is die het onderhand natuurlijk wel.
Ik loop naar de kamer en verraad mezelf door mijn telefoon meteen in de oplader te steken. Op de salontafel, ver weg van alles. Ik ga wel thee zetten. Ontspannend, of zo.
Op de achtergrond trilt mijn telefoon vrolijk door. Mijn schuldgevoel groeit. Wanneer mijn vriend naar de wc gaat besluit ik nog héél even te kijken. Het vloerkleed zit verbazingwekkend comfortabel.
‘Van wie zijn deze sokken? [foto]’ staat er tussen mijn meldingen. Gehaast ontgrendel ik mijn telefoon. Het bericht wekt blijkbaar genoeg interesse. ‘Niet van mij,’ wil ik reageren maar ineens besef ik me hoe irrelevant die uitspraak is. Ik woon er al maanden niet meer. Daarop besluit ik de theorie over de verdwijnende sokken aan ze uit te leggen (de wasmachine is als een zwart gat: als je er een sok in doet, weet je nooit met zekerheid of hij terugkomt en zo ja, als wat) en ik vertel over de willekeurige kledingstukken die het huis bewoond hebben via het washok. ‘Als het goed is hangt er aan de koelkast nog een babysokje.’
Even waan ik me in het huis waar ik een paar maanden geleden nog samen met deze meiden woonde. Stiekem moet ik wel een beetje gniffelen als ik lees dat ze het hele washok hebben opgeruimd. Ik vertel over de lappen stof die ik van me af moest schudden toen de wasmachine het een keer niet deed; hoe ik erachter gekropen was om de waterslang er af te halen. En nu ik toch bezig ben over water, leg ik ze meteen even uit hoe ze de CV-ketel moeten bijvullen.
Ik ben op dreef. Maar niemand reageert meer.
Ik kijk naast me en zie de grote ogen van mijn kat naar me staren. Er klinkt een verwijtend miauwtje. Ik vul haar lege voerbakje en verzucht me. Ik haat de afhankelijkheid, mijn gebrek aan aandacht voor mijn omgeving en toch kijk ik iedere keer weer. Ze hebben een nieuwe koelkast. Oh ja, dat zat er al aan te komen.
Daar zit ik dan, in een nieuw huis met mijn lieve vriend en poezelige kat, alleen maar aandacht te geven aan het verleden.
Ik zie het kleine vliegtuigicoontje staan. Zou het? Ik druk erop. Alles verdwijnt. Ik plof neer op de bank en adem diep. Geen internet, geen streepjes, geen verbinding.