Na het einde van mijn studie verbrak ik in een hoog tempo het contact met bijna al mijn vrienden.
Om dat proces zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, verwijderde ik mijn Facebookaccount, verwisselde ik mijn smartphone voor mijn oude mobieltje, en nam ik de meeste telefoontjes simpelweg niet meer op. Ook was ik niet meer te vinden op verjaardagen en sloeg ik elk kroegaanbod af. Ik had er oprecht geen zin meer in.
De zeeën van tijd die vrijkwamen, vulde ik op met werken. Ik werkte van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Aan verhalen, aan schrijfstukken, aan mijn net opgerichte stadswandelingbedrijfje. Ik verdiende amper honderd euro per maand.
Soms prikte een smsje - dat ik niet beantwoordde - even door mijn zelfgecreëerde bubbel heen. ‘Gaat het wel goed met je?’, stond er dan. ‘Al een tijd niets van je gehoord.’ Dan klopte mijn hart even sneller, bonkte mijn hoofd. Was dit zorgwekkend? Was ik geschift? Was ik weer te radicaal bezig, zoals vrienden dat zo vaak hadden beweerd? Maar die vragen zakten snel weer, waarna ik de draad van mijn werk weer oppakte.
Er ging bijna anderhalf jaar voorbij zonder dat er veel veranderde. Wel had ik het gevoel dat het lek in de bubbel af en toe wat minder snel te herstellen was. Het uitzicht op de rest van mijn leven transformeerde daardoor. Het doembeeld van op mijn tachtigste nog in een krakerspand wonen, werd steeds realistischer. Vernietigend eenzaam, niets van het echte leven geproefd. Alleen maar van fictieve werelden.
Tegelijkertijd zag ik om me heen mensen met relaties, vrienden die advocaat werden, aanstaand dokter waren, of geestdriftig als onderzoeker aan de weg timmerden. Ze kregen een huis, reisden en passant rond de wereld, en vooral: ze betekenden wat voor anderen.
Ze hadden gelijk, dacht ik dan, ik was te radicaal. Dit was geen gezonde arbeidsethos, dit was destructief doorwerken. Dan stopte ik even. Met als gevolg dat er op dat moment niets meer overbleef wat me voortdreef. Dat was geen fijn gevoel.
Bij economieles leerde ik ooit over John Maynard Keynes en Adam Smith. Ze wezen allebei naar een grafiek met golven, met pieken en dalen, met crises en hoogtijen. De eerste zei iets als; ga tegen de cyclus in - controleer de driften van de economie, leg de pieken en dalen in de conjunctuur aan banden, anders krijgen we catastrofale gevolgen. De tweede zei juist: laat de economie zwieren, dam het niet in, dan komt het vanzelf goed.
Intussen zijn de projecten bergopwaarts gegaan. Het bedrijfje is beginnen te lopen en het plan voor een van de schrijfprojecten vastomlijnd geworden. Het effect was voor mij verrassend: ik kreeg weer zin in ‘nutteloze’ dingen. Dingen die geen geld opleverden, zoals afspreken met vrienden. Retrospectief herkende ik momenten van afgelopen jaren waarop ik dat ook had, maar me er niet bewust van was. Ik had me al die tijd geen zorgen hoeven maken.
Natuurlijk verschillen ieders golven in hun extremen. Maar zolang er geen acute noodsituatie ontstaat, destilleer ik uit deze jaren toch de boodschap: vertrouw Adam Smith, je eigen conjunctuur, en rem niet af.