De woordenboeken op de basisschool misbruikten we slechts voor één ding: het opzoeken van vieze woorden. Het was fascinerend en hilarisch tegelijk voor mij en m’n klasgenoten om te zien hoe de makers woorden als ‘penis’ of ‘condoom’ hadden omschreven; de vreemde ontnuchterende gewaarwording van de objectieve beschrijving, alsof het de stem van een professor was; iets waarvoor het woord absoluut niet bedoeld leek te zijn.
Maar dat was het wel met mij en woordenboeken. Verder lagen ze eenzaam weg te kwijnen in een ver uithoekje van de klas.
Nu, vijftien jaar later, is dat niet veel anders. Het verschil met vroeger is echter dat ik een woordenboek nu hard nodig heb. Ik heb namelijk de snobistische ambitie m’n schrijfstijl te laten beïnvloeden door de schrijvers van de top 100 belangrijkste boeken uit de wereldliteratuur. Tijdens het lezen schiet m’n eigen woordenschat soms ernstig tekort, waardoor ik me de helft van de tijd een everzwijn voel dat drie kilo kaviaar wegvreet. Toch bleek voor mij de drempel naar het openslaan van een woordenboek nog altijd te hoog. Misschien ook wel ergens terecht; als ik de twee à drie woorden per bladzijde in een woordenboek moest gaan opzoeken, zou mijn schrijfstijl meer beïnvloed worden door academische definities dan door Nabokov.
Maar laatst heb ik een ontdekking gedaan bij het lezen. Het bestaat al een tijd, maar ik was er nooit opgekomen het te gebruiken: ingesproken zoekopdrachten op m’n mobieltje. Het is geweldig. Ik lig op de bank te lezen, ken een woord niet, ik spreek het in, en hoppa, daar komen de zoekresultaten. Niet alleen de beschrijving, maar nog veel mooier: afbeeldingen. Alles in een paar seconden. Nog niet helemaal perfect overigens, af en toe verstaat hij me nog niet goed (zodat ‘Roland’ op het schermpje verschijnt als ik ‘voile’ zeg). Maar meestal doet-ie heel behoorlijk wat je wilt, waardoor het lijkt alsof ik een hersenimplantaat heb met een encyclopedie vol afbeeldingen.
Opeens zag ik voorwerpen en tinten in de wereld die ik daarvoor nog nooit gezien had. Van het een op het andere moment kon ik palissanderhouten tafels van mahoniehouten tafels onderscheiden, wingerds van seringen van moerbeien van chrysanten. Campaniles kwamen plots in het straatbeeld voor, en ogiefen en balusters. Kleding was ineens van satijn of kasjmier of zijde. En kleuren werden olijfgroen, mintgroen, grasgroen, mosgroen, vermiljoen, en meidoornroze.
De wereld klaarde als het ware op; het benoemen van dingen waarvan ik eerder de naam niet wist verrijkte niet alleen m’n vocabulaire – mijn blik op de wereld kristalliseerde uit, werd verfijnder, zoals een vlinderaar de verschillende soorten vlinders kan onderscheiden, terwijl een leek alle vlinders (inclusief verdwaalde mus) op één hoop gooit. En dat bracht me een stapje dichter bij een belangrijke voorwaarde om de wereld om me heen nog beter te kunnen waarderen: het besef dat je iets waarneemt.
—
Luuk Hijne is 22 jaar en pas afgestudeerd in de sociale psychologie in Utrecht. Luuk wil stadsgids en schrijver worden.