Als klein kind kwam ik regelmatig in een familiehuisje in Zeeland. Het was van mijn opa en oma, maar volgens mij zaten hun kinderen en kleinkinderen er veel vaker. En terecht, want voor een kind was het vakantiehuis een soort schatkist vol verrassingen in een omgeving waar meer dan genoeg te doen was. Je kon naar buiten, naar het strand, maar als het regende waren er genoeg spelletjes of knutselbezigheden in het knusse huisje.
Het was een echt arbeidershuisje, met een zolder die als slaapzaal fungeerde. Naast de veel te steile trap stond een tweepersoonsbed voor de ouders. Aan de andere kant van de zolder stonden twee eenpersoonsbedden, met de hoofdeinden op de plek waar het dak afliep. Je moest er niet te snel opstaan, want dan stootte je je hoofd tegen de steunbalken.
Beneden was er een krappe woonkamer, met een zithoek waar de tafel maar net in paste. De houten bankjes die erbij stonden, zorgen voor een instant picknickgevoel. De muren rondom de tafel waren bedekt met tekeningen van mij, mijn zus, neven, ooms en tantes. Sommige vergeeld, anderen zo vers dat je de chemische stiftgeur rook bij aankomst in het huisje. De rest van de woonkamer was gevuld met stoffige stoelen, een roestige kachel en een miniatuurorgel dat bij mijn weten nooit echt heeft gewerkt.
Beeld: Pierre Bonnard - The Dressing Room via metmuseum.org
Naast de woonkamer en slaapzolder was er een keuken. De keuken lag aan de kant van de tuin, die door het weinige onderhoud bij tijd en wijlen werd opgeslokt door de natuur. We wasten onze handen, tanden en torso's met borstels en doekjes in dezelfde bak als onze groenten. Er was naar het schijnt ook een douche in het tuinhuisje, maar die spuwde alleen maar koud water en we verlangden toch meer naar de zee dan naar druppend water.
Aan de andere kant van de grotendeels betegelde tuin lag het tuinhuisje, vol met buitenspeelgoed. Het was een ware schatkist en lag vol met gekke balspelletjes en antiek speelgoed. Er stonden fietsen van verschillende generaties, stonden loopklossen. Het was iedere keer weer een uitdaging wat je er zou aantreffen en of je lievelingsspeelgoed er nog lag. Ook lag er een klittenbandmuts om zachte ballen mee op te vangen en zo'n touw waar een of andere bal aan vastzit, die je door je handen uit elkaar te halen naar de andere kant brengt. Sommige speelwaren waren verstopt onder lagen van stof. Het speelgoed in het schathuis bleek soms ook ineens kapot of om onverklaarbare reden onvindbaar te zijn.
Omdat het huisje zo klein was, maar de zee en de tuin zo dichtbij, kwam ik veel buiten. Ik fietste naar een buurtdorp om bolussen te halen of ging met mijn zus naar het hertenkamp. Naast het tuinhuisje stond het hokje voor de wc. Om daar naartoe te gaan, moest je dus eerst naar buiten, wat voor de vakantiebeleving wat extra punten opleverde.
Met elk bezoek liet iedereen wel iets achter, wat zorgde voor een verrassingselement in dat zo vertrouwde vakantiehuisje. Vrijwel iedere keer kwamen er weer nieuwe tekeningen aan de muren. Het huisje kreeg zo een eigen leven. De inrichting veranderde niet veel, maar soms stonden de stoelen net iets anders. De tuin werd groener en de andere keer juist weer grijzer dan de vorige keer. De fietsen werden roestig en lek, tot iemand besloot ze op te knappen. Het was het soort vakantie dat ik sinds de verkoop van het huisje wel eens mis: vertrouwd, maar toch telkens weer anders.