“Dochter”, zei mijn moeder en ik zag dat ze zin had om over mijn haar te aaien, maar dat deed ze niet, dat was jaren geleden zonder bepaalde reden opgehouden. “Er zijn zo veel dingen die je kunt, maar organiseren kun je niet. Heb je nooit gekund en zul je nooit leren. Ga je daar nu voor eens en altijd mee stoppen?”
Ik pakte haar hand en legde die op mijn hoofd. “Aai eens”, zei ik.
Ik had een rotweekend achter de rug. We zouden een voordrachtavond houden en al waar ik voor moest zorgen, was een kabel waar geluid uit kon komen. Toen de voordrachten moesten beginnen, bleek de kabel die ik had uitgezocht niet te passen in de computer waar het geluid in zat. Ik kon niets beters bedenken dan rond te rennen en willekeurige mensen bij de kraag te grijpen met de eis dat ze een geluidskabel tevoorschijn zouden halen. (Eén van die willekeurige mensen bleek mijn vriend te zijn, die mij met afgrijzen van zich af pulkte.)
Mocht het bij dit kabelincident gebleven zijn, dan was er waarschijnlijk niets veranderd in mijn leven, dan had ik op gezette tijden hier en daar nog een stressvol evenement georganiseerd, maar het geval wil dat ik de ochtend erop met mijn collega een filmpje zou gaan opnemen. Ik zou wel voor al het materiaal zorgen, had ik gezegd. Tijdens een in wijn gemarineerde café-avond had ik inderdaad een camera, een geluidsding en een statief geregeld, maar toen de filmdag tot mijn eigen verbazing werkelijk aanbrak, bleken de batterijen van de camera leeg, bleek het statief niet te passen en was ik het adres waar we zouden gaan filmen kwijt.
Mijn collega zei dat het niet gaf, zo helemaal voor niks uit Amsterdam overkomen, maar toen ik haar aan het station afzette, hoopte ik haast dat ze me een klap zou geven, liever dat dan die ongemakkelijke stilte.
Ik sprak onlangs met een deskundige inzake welbevinden op het werk. Technostress blijkt een van de voornaamste oorzaken voor een burn-out: stress over computerdingen is dat, te veel e-mails, en ander technisch gedoe. Kabels ook, veronderstel ik. Een kabel die er ergens in past, die op de juiste plek ligt en die niet kapot is: zo’n kabel kom ik zelden tegen. In Polen schijnt er een gezegde te bestaan dat de naarheid van apparaten treffend omschrijft: dode dingen zijn wreed. Ik kan wel janken van instemming met die uitspraak.
Een ex-collega van het café waar ik een tijd werkte, en die ik geeneens zo heel erg goed ken, had het weekenddrama opgevangen en keek me hoofdschuddend aan. “Iedereen weet dat jij niet praktisch aangelegd bent. Als ik jou was zou ik die dingen vanaf nu gewoon aan iemand anders overlaten. Wordt het daar niet eens tijd voor?”
Ik stond perplex.
Ik wilde dat ook zij over mijn hoofd aaide, me misschien even in haar armen nam. Wat een heerlijk gevoel, zo vlakaf te horen: hier ben jij al je hele leven slecht in. Stop daar nu eens mee. Oefening baart kunst, maar hier ligt de grens. En dan vervolgens te besluiten er ook echt mee te stoppen, zo, pats! Vanaf nu. Omdat iemand jou heeft verzekerd dat het ruimschoots bewezen is dat je het niet kunt. Dat je er niet meer je best voor hoeft te doen.
Voorbij fail better.
Ik moedig mensen aan elkaar wat vaker zo’n bevrijdende spiegel voor te houden. En als je daarvoor te vinden bent, geef er dan een paar aaien over het hoofd bij.