Het is één van mijn vroegste herinneringen: mijn opa die met ingehouden adem luistert naar het opgewonden verslag van een man op de radio. Het zal op de camping in Drenthe geweest zijn waar mijn grootouders een caravan hadden. Ik herinner me een oranje windscherm en mijn opa’s blote voeten in het gras. Zomer 1983. Ik was vier.
De man op de radio, Theo Koomen, praatte dag na dag de etappes aan elkaar. Naar later bleek waren dat niet allemaal ware verhalen. Koomen liet soms zijn fantasie de vrije loop, want sommige etappes zouden in een waarheidsgetrouw radioverslag zo saai zijn dat luisteraars massaal de radio uit zouden zetten. Met groeiend enthousiasme, haast struikelend over zijn woorden, versloeg hij in zo’n ‘wandeletappe’ een spectaculaire uitbraak terwijl het peloton in werkelijkheid nog gewoon als één man gestaag doortrapte. Al uren.
Mijn opa maakte het niet uit. De Tour, dat ging om de verhalen: over de dood of de gladiolen, over triomf en tragiek.
Ook ik houd meer van de dingen die er om de Tour heen gebeuren dan van de koers zelf. Ooit maakte ik hem van dichtbij mee. Ik zal een jaar of negen geweest zijn. Met honderden andere campingbewoners zaten we op klapstoeltjes langs het parcours van een bergetappe in de Pyreneeën. Mijn broer en ik berekenden de beste plek om een bidon te bemachtigen terwijl de hitte als een droom boven het asfalt hing. Toen het eindelijk zover was, duurde het zeven seconden. Misschien acht. Toen was het peloton voorbij. Ons maakte het niks uit. We hadden toch geen idee wie er won. We hadden dan wel geen bidon gescoord, het mooiste was toch de reclamekaravaan die voorop had gereden: vanaf open vrachtwagens regende het jojo’s, sleutelhangers, vlaggetjes en Fruittella.
Eerlijk gezegd heb ik nooit veel van de regels begrepen. Ik heb er nooit mijn best voor gedaan. Wie er in welke trui rijdt, wie welke zegerit pakt, wie er op kop ligt, ik heb geen idee. Toch heb ik heel wat zomers aan de buis gekluisterd gezeten. Voor de verhalen van Jean Nelissen. Terwijl de renners als een formatie trekvogels langs zonnebloemvelden en wijngaarden vlogen, vertelde Nelissen over excentrieke graven die de kastelen bewoonden en over de maagd die in een bergdorp aan herders was verschenen. En er waren heldenverhalen over gewone jongens die zichzelf naar de top hadden getrapt. Zoals een koploper die al een voorliefde voor bergopwaarts had toen hij nog op zijn driewieler reed. Of Raúl Alcalá, de eerste Mexicaanse renner die aan de tour meedeed. Hoe die opgroeide in een sloppenwijk, op zijn tiende van huis wegliep, in lege goederenwagons door Mexico trok en in de jungle sliep bij de indianen. En uiteindelijk een internationale held werd door twee keer een etappe te winnen in de Tour.
Toen Nelissen in 2007 stopte als verslaggever (hij overleed niet veel later), vond ik er niet veel meer aan. Bij de NOS ging het over het verzet waarin de mannen trapten, over seconden die moesten worden weggereden: informatie in plaats van verhalen. Tot ik op een juliochtend, surfend langs de kanalen onverwacht op poëzie stuitte op de Belgische zender VRT waar Michel Wuyts en José de Cauwer verslag deden van de Tour:
ze blijven lonken naar elkaar
in een schimmig betwiste etappe
ze zitten klaar als een kat
maar wie gaat hem nog een pad in de korf zetten
de handen van de kamer trillen
wie o wie?
nog altijd lonken, draaien
geef ons nog een beeld van deze jongen
deze jongen van het vlakke land
bovenaan, in een wereld zonder vegetatie
mag hij de bloemen plukken
de Pyreneeën hebben een muis gebaard
en de groten zijn niet groot genoeg
(Fragmenten uit de Tour de France van 2011 op Sporza, VRT)
Dus: eerst een bidon vangen langs het parcours in Utrecht en daarna: afstemmen op de Belg. Niet voor verhalen. Wel voor pure poëzie.
Dorien Dijkhuis (1978) is freelance journalist en schrijft korte verhalen en poëzie.