In de bus van Kingston naar Montego Bay komt er een oudere vrouw naast me zitten. Ze lacht vriendelijk naar me, stelt zich voor als Shelley-Ann en vraagt waar ik vandaan kom. Zelf is ze ook een traveller. Ze woont inmiddels in Canada, maar haar tienerjaren bracht ze in Londen door en ze is hier op Jamaica geboren. Het is niet altijd makkelijk geweest. In het Londen van de jaren vijftig en zestig was het racisme hevig. ‘En in Canada?’ vraag ik. Dat staat toch bekend als een tolerant land? In Canada is het racisme minder uitgesproken, maar het is er wel. ‘Wat me het meest heeft geholpen is toen ik de waarheid vond. Ik ben een Jehova’s getuige.’ Het komt er tussen neus en lippen door uit.
Great. De komende vier uur zit ik vast aan een Jehova’s getuige. Onmiddellijk begin ik manieren te bedenken om me uit de conversatie te verwijderen. Ik schuif nog net geen stukje bij de vrouw vandaan. Shelley-Ann kletst vrolijk verder terwijl ik in gedachten voor me zie hoe er geschaterlacht gaat worden wanneer ik dit naderhand aan vrienden en familie vertel. Jehova’s zijn toch wel een beetje de nachtmerrie van de gemiddelde Nederlander. Uiteindelijk komt dan toch dé vraag: ’Geloof jij?’ Instant paniek. Aan dit gesprek ga ik niet kunnen ontsnappen. Hoe geef ik duidelijk aan niet bekeerd te willen worden zonder Shelley-Ann te kwetsen? Eigenlijk mag ik haar wel; zo opdringerig is ze niet.
Ik besluit er het beste van te maken en de situatie te gebruiken om meer over Jehova’s getuiges te leren en mijn interview skills te oefenen. Want hoe kom je erbij Jehova’s getuige te worden? ‘Ik heb lang gezocht en meerdere religies geprobeerd. Pas op mijn 61e heb ik deze weg gevonden. Ik ben nu 74.’ En hoe zit het met dat idee dat er niet voor iedereen ruimte is in de hemel? Een ernstige blik. ‘Het is beter als je zelf de Bijbel leest. Ik kan niet alle vragen voor je beantwoorden. Je moet direct naar de bron gaan.’ Hier blijven mijn journalistieke kwaliteiten wat achter, want in plaats van de druk wat op te voeren en kritisch door te vragen, laat ik het gaan. Shelley-Ann vertelt enthousiast hoe God beloofd heeft om van de aarde een paradijs voor iedereen te maken. Haar lichtblauwe ogen – is ze slechtziend? – lichten op wanneer ze over Jehova spreekt. Een paradijs voor iedereen, is dat niet wonderful? Ja, dat zou mooi zijn, beaam ik. Ze vertelt hoe ze ‘s ochtends wakker wordt, naar buiten kijkt en Gods creatie haar vult met joy. Ik knik begrijpend en zeg dat ik nu even die creatie uit het raam ga bekijken. Ik heb nog weinig van de prachtige natuur gezien. Dat snapt ze. ‘Nature is beautiful. But you know what’s more beautiful? People. Nature cannot talk to you.’ Een knipoog.
De rest van de weg kijk ik uit het raam naar palmbomen en bananenplanten. Vlak voor het uitstappen drukt ze toch nog een folder in mijn handen. ‘Dit is de website, voor de rest van je vragen.’ De website ga ik niet bekijken, maar ik kan het iedereen aanraden om in plaats van een ongemakkelijk gesprek af te kappen eens vragen te stellen. Zo heb je zelf de regie, maar geef je iemand anders toch de kans je te verrassen. En wat is het mooi als iemand dat doet.