Niet elke publiekslieveling is ook je eigen favoriet. Zo voel ik niets voor The Artist, de zwijgende zwart-wit film uit 2011 over de teloorgang van zwijgende films in de jaren dertig. Juichend ontvangen door het filmpubliek, de grote winnaar afgelopen januari bij de Golden Globes en genomineerd voor verschillende Oscars, waaronder voor beste film. Het zal de nostalgie ervan wel zijn, want veel stelt The Artist niet voor. Wat mij betreft is het verhaal tergend simpel, vallen de grapjes tegen en is de boel veel te dik aangezet, onder het mom: ‘zo ging het vroeger’. Een beetje beledigend naar de zwijgende films van toen, waarvan de grapjes vernuftiger waren, de plots sterker en het drama geloofwaardiger. Films die, kortom, een stuk beter zijn dan The Artist doet voorkomen.
Nu is gematigde nostalgie niet erg, en dat filmjury’s blij zijn met een verhaal dat de filmgeschiedenis in het zonnetje zet, is begrijpelijk. Maar wie zin heeft zich onder te dompelen in de wereld van de zwijgende film doet er goed aan The Artist links te laten liggen en tijd te besteden aan the real thing. Zoals het flamboyante drama The Cheat (1915) van Cecil B. DeMille, waarin de vrouw van een rijke zakenman geld steelt van het Rode Kruis om haar luxueuze levensstijl te betalen (och jee!) en zo in handen valt van een rijke Birmees (dat kan nooit goed gaan!).
Exotische decors, prachtige kostuums en belichting zoals je die alleen in oude zwart-wit films ziet. Of pak een film van Charlie Chaplin of Buster Keaton, komische meesters die nooit echt uit de mode zijn geraakt. Ook anno 2011 is het genadeloos grappig hoe Keaton als dronkelap in Go West drank in zijn ogen giet (‘een borreltje voor mijn linkeroog, voor mijn rechteroog, en vooruit: voor mezelf een slokje uit de fles,’ zegt hij zonder te praten), of hoe Chaplin in Gold Rush met een stalen gezicht een schoen kookt, serveert en opeet, de veters als spaghetti oprollend aan zijn vork. Geen flauwe remake die hier tegenop kan.