We stonden in de rij voor het poppodium, en er vielen ons een paar dingen op. Ten eerste: dat we niet erg opschoten. Dat bleek te komen doordat iedereen die naar binnen wilde een volledige bodyscan moest ondergaan, waarbij alle sieraden en riemen in een plastic bakje gelegd moesten worden. Het leek wel een vlucht naar Washington DC in plaats van een onschuldig homofeestje. Ten tweede: voor een onschuldig homofeestje was het publiek wel erg divers. Er waren giechelige Erasmusstudenten, klaar om zich onder te dompelen in het zondige nachtleven, die elkaar opgewonden vroegen wie er wel gay was en wie niet. Er waren lesbiennes met en zonder lippenstift, en een grote groep stuiterende homo’s. Tot zover niets vreemds.
De groep die die avond het meest opviel in de rij, was juist opvallend door hun gewoonheid. Frisse, keurige jongens, met doodgewone T-shirts met een tekst, zoals er ook stapels van in de kledingkast van je vader liggen. Hier en daar hing er een schakelketting aan een broek, die omzichtig losgekoppeld moest worden voordat de eigenaar door het veiligheidspoortje kon. De uitsmijters probeerden wijs te worden uit de curieuze mix aan mensen door twee verschillende rijen aan te wijzen. Hun gaydar deed het niet zo goed. Al snel stonden een paar van onze vriendinnen ongeduldig te wachten tussen de schakelkettingjongens. Wat was hier aan de hand? Infiltratie van onze scene?
Foto: Arun Joseph.
Het raadsel werd alleen maar groter toen we niet ver van de deur die toegang gaf tot ons feestje, een andere, grotere deur ontdekten. Op de deur hingen posters met daarop in bliksemvormige letters de naam van een ander feest. Af en toe ging de deur open en ontsnapte er een keihard ritmisch gebonk aan de zaal. In de rij voor de garderobe vroeg ik aan een van de jongens met een doorweekt T-shirt en een flesje water in zijn hand: ‘Is dit hardcore?’.
"Nee, nog erger," zei hij met glimmende ogen. "Hardstyle."
Inmiddels had ik ook de meisjes van het feestje ontdekt. Hun topjes waren net zo klein als hun aantal. Ze waren erg bruin en spraken Haags met veel h’s aan het einde van werkwoorden, iets wat ze gemeen hadden met hun vriendjes. Eentje probeerde telkens te jatten van het schaaltje van de toiletjuffrouw, die haar toebeet: "Ik ga je niet nog een keah waarschuah!" Zowel de jongens als de meisjes hadden soms opvallend grote pupillen, maar dat kenden we ook van onze eigen feestjes.
We keken met antropologische belangstelling naar de ravers, en zij keken met evenveel fascinatie naar ons. Ze gilden bij het zien van de sekspreventieve posters op de toiletdeuren (‘Slechts één persoon tegelijk in een hokje, svp’) en probeerden wat pasjes uit op Destiny’s Child, dat gedraaid werd in de hal. Misschien hebben zulke mengfeestjes wel de toekomst: hockeytutjes die uit hun dak gaan met metalliefhebbers, Carly Rae Jepsen op de playlist naast Skrillex.
We kwamen allemaal voor een mooi feestje, en dat werd het.
Kirsten Kamphuis (1990) studeert geschiedenis in Leiden. Ze schreef eerder onder andere voor Ad Valvas, Zij aan Zij en De Groene Amsterdammer. In 2012 kwam haar jeugdroman Warmwatervrees uit.