Er zijn een paar gespreksonderwerpen die zo ontzettend uitgekauwd zijn dat ik, als iemand er over begint, direct watten in mijn oren zou willen stoppen. Eén daarvan is ‘fitness en eiwitshakes’. Een ander is ‘ik ga een auto kopen, een Volkswagen Golf’. Maar het onderwerp dat de kroon spant, is er één waarover laatst een bezoeker in mijn huis begon: ‘Ik ga volgende maand reizen. Ja supervet - naar Laos, Cambodja, Thailand en Vietnam.’
Het rondje Zuidoost-Azië: bijna iedereen in m’n omgeving heeft het al gemaakt. Net als de meeste andere reizen trouwens, zoals ‘Australië, backpacken’, ‘Afrika, vrijwilligerswerk’, en ‘VS, roadtrip’. Hoe spectaculair die bestemmingen ook mogen klinken - het begrip ‘reizen’ lijkt voor mij af en toe treurig triviaal geworden.
Ik merkte dit voor het eerst tijdens mijn eigen reis naar Peru, vier jaar geleden. Tot mijn schrik constateerde ik dat ik me op deze reis minder verheugde dan, pak ‘m beet, mijn fietsvakantie in Overijssel op mijn elfde. Ik besloot geen enkele grote reis meer te maken. Geen enkele, totdat ik wist hoe ik mijn reisvreugde terug kon krijgen.
Ik ontdekte nog iets anders in Peru: ik had het onwerkelijke gevoel er al eerder te zijn geweest. De witte huisjes, het Spaans-koloniale dorpspleintje met de palmen en de fontein en de kerk; de kom van hoogland tussen de bergen, de alpaca’s; de marktjes met overdonderende felle etenskleuren, de bont gestreepte poncho’s; de vrouwen met hun hoge zwarte hoeden, de ronde café-con-leche- gezichten, de markant gepriemde ogen; alles viel precies in mijn verwachtingspatroon. Vaag drong tot me door dat het geluk dat die indrukken in me opriepen, meer met een associatie te maken had dan met de omgeving zelf. Ik kon er toen alleen niet achter komen waarom dat was.
Dat gebeurde pas kortgeleden. De bron was Kuifje en de Zonnetempel, waarin Kuifje, de stripheld van Hergé, in Peru op zoek moest naar een gekidnapte vriend. Alles viel op z’n plek. Hergé had het avontuur in Peru zó levensecht gemaakt, dat ik het Peru van het stripverhaal intenser had beleefd dan het werkelijke Peru. Wat een wereldreiziger moet je daarvoor geweest zijn, om zo goed de sfeer van een land te kunnen vastleggen, dacht ik vol bewondering. Totdat ik Hergé googelde en een schokkende ontdekking deed:
Hergé is nooit in Peru geweest.
Zelfs nooit in een Zuid-Amerikaans land.
Hoe was dit mogelijk? Een halve kluizenaar die mij als een local door Peru had gegidst? Ik las verder.
‘Hergé deed grondig onderzoek naar de gebieden waar hij Kuifje naartoe stuurde, maar ging vrijwel nooit zelf naar de plek van afspelen. Wel bezocht hij musea vol volkenkundige voorwerpen, en las stapels boeken over de geschiedenis, geografie en de bevolking van het land.’
Die werkwijze, bedacht ik me, was wat me al die tijd onbewust aan die voortwoekerende vakanties ontbrak. Ik had die laatste jaren, door onverschilligheid en extreem goedkope vliegtickets, nauwelijks meer een idee waar ik daadwerkelijk naartoe reisde. En hoe meer dat het geval was, hoe meer het contrast tussen de reisbestemming en thuis verdween. En daarmee de zin van het reizen zelf. Hergé leerde me met zijn Kuifjeverhalen, zonder dat ik het zelf doorhad, dat de intensiteit van een reis verband houdt met de verdieping erin vooraf. Wie dat doet, kan niet alleen z’n reis mooier maken, maar heeft zelfs al aan de onderdompeling vooraf een reis op zich. Kijk maar naar Hergé. Want zou ook maar iemand durven beweren dat hij geen wereldreiziger is?