De alledaagsheid van een vraag als “Hoe kennen jullie elkaar?” maakt een kinderachtige baldadigheid in me los, waardoor ik zonder aarzelen antwoord: “We volgden een groepstherapie voor heroïneverslaafden.” Of: “Hij had een affaire met mijn vriendin, maar toen ik me voor hem openstelde bleek het een aardige vent te zijn.” Alles wat te gemakkelijk gaat, moet ik ongemakkelijk maken. Het is een tic.
Mijn vrienden geloven me niet meer zo snel als ik een bijzondere anekdote met ze deel. Zodra een verhaal of verklaring een onverwachte wending neemt, zie ik dat ze hun ogen samentrekken. "Dit is toch niet weer een van die stomme grappen, hè?"
Ken je die salmiaklolly’s van Lemco? Met die papegaai op de verpakking die zegt: “Lekkerrrr… Lemco!”? Die lichtbruine knotsen waar je het zout uit kunt zuigen, met zo’n wit stokje dat een beetje verkruimelt als het nat wordt? Welnu, dit fantastische snoepgoed is bedacht door mijn familie.
Mijn over-over-overgrootvader Theodorus Lemm was een van de rijkste ondernemers van Rotterdam. Er werd zelfs een straat in Kralingen naar hem vernoemd. In 1901, toen Kralingen officieel bij Rotterdam ging horen, werd de naam veranderd naar de Aegidiusstraat. Zoals het een goede miljonair betaamt, verdeelde Theodorus vlak voor zijn dood zijn fortuin onder zijn zoons. Een aantal van hen mocht de rest van hun leven rentenieren, de meer ondernemingsgezinden kregen een fabriek. Hij kocht een slepersbedrijf voor Theodorus jr., een papierfabriek voor zijn schoonzoon Clemens en een suikerfabriek voor Karel.
Karel Lemm verdeelde de verantwoordelijkheden van deze onderneming weer onder zijn eigen zoons (hij had zestien kinderen). Een van hen was mijn opa, Sjef. Na de Tweede Wereldoorlog brak de glorietijd van Lemm & Co aan: dankzij de groeiende welvaart ontdekten steeds meer mensen het verslavende suiker. Oom Aad was de creatieve van de zes broers: hij bedacht de schommelende loopband. Voorheen waren lolly’s altijd plat, omdat ze na het smeltproces inzakten. Maar door de lolly’s constant heen en weer te laten rollen, kregen ze de karakteristieke knotsvorm. Lemco, zoals het merk was gaan heten, bracht ook andere klassiekers als Antaflu en Tumtum op de markt.
Toen ik geboren werd, was Lemco allang verkocht aan het bedrijf Pervasco en was mijn opa met pensioen. Het geld van Theodorus Lemm was op. Mijn opa zat altijd in een hoekje van het bejaardentehuis en sprak zelden. Ik heb hem nooit over zijn Willy Wonka-wereld kunnen vragen. De koekjes en zuurtjes die mijn oma me gaf, waren oud en hard. Ik weet nog wel dat mijn vader eens voor een reclameopdracht bij Mars langsging, en thuis kwam met een kartonnen doos vol snoepgoed. Ze waren vereerd geweest om een nazaat van de beroemde suikerfamilie te ontmoeten.
Misschien ben ik niet helemaal objectief, maar ik vind de salmiakknotsen de beste lolly’s ter wereld. Soms staan ze bij de wc in een club in een schaaltje naast de pepermuntjes of krijg je er eentje bij het afrekenen in een restaurant. Dan voel ik een vreemde trots en heb ik zin om tegen het mooie meisje naast me te zeggen: “Die lolly, die heeft mijn familie bedacht.” Ik denk niet dat het echt indruk maakt, maar misschien is ze ook een fan. Andere families hebben Nobelprijswinnaars voortgebracht, atleten, acteurs. Mijn familie kwam met de schrik van elke tandarts.
Mijn vrienden geloven me maar net als ik ze dit verhaal vertel. Er is zelfs een Wikipedia-pagina over de lolly’s, maar ze blijven sceptisch. “Het zou wel je beste grap zijn,” zei Rob geamuseerd. “Dan lig je op je sterfbed en zeg je: ‘Kom dichterbij jongens… Weten jullie nog van die Lemco Lolly’s? Dat… was… bull… shit… haha.’ En dan sterven.” Maar het is echt waar. Geloof me. Heus.