Iedere zomeravond speelde zich in mijn buurt iets magisch af. Ik was negen jaar oud en terwijl ik over het grindpaadje naar het voetbalveld rende, rilde ik lichtjes van de adrenaline. Vanaf het bruggetje, tussen de ruisende populieren door, hoorde ik al hoge kreten, de bonk van de bal, en rook ik de geur van het gras.
Tijdens die voetbalavonden leerde ik de kinderen uit de buurt kennen. Coen, de jongen met de ijzeren noppen en de beste Pokémonkaarten. Farida, het verstandige voetbalmeisje van FC Utrecht. Yannis, de stoere Griek met geblondeerd stekeltjeshaar, die zichzelf ‘de pornoster’ noemde (niemand wist wat dat betekende, maar het klonk intimiderend).
Op de heetste dagen speelden we flessenvoetbal. Na afloop hielden we een watergevecht met het overgebleven water. Soms schoot een van ons de bal tegen een auto aan. Dan ging een alarm af, hoorden we een huisdeur openen en renden we als gekken weg. De mannen des huizes waren onze gezamenlijke doodsvijanden: Coen overtuigde ons ervan dat de buurman van nummer 44 een geweer had.
Dertien jaar lang heb ik nauwelijks meer aan ze gedacht. Ze werden verdrongen door rugtassen vol boeken, lessen Frans, worstenbroodjes in de kantine en klassenfeesten, daarna studentenkamers, collegezalen en dronken avonden in de kroeg. De weg richting volwassenheid heeft me grote voordelen gebracht. Ik kan alles doen wat ik wil. De mogelijkheden van het leven zijn oneindig.
Foto: Roger Mayne.
Laatst dacht ik weer aan ze terug. Het vroor en het veldje lag er verlaten bij. Een blaf van een hond, een schril kreetje van een kleuter op driewieler benadrukten de stilte. De bladloze takken van de populieren boden een mooi, maar doods schouwspel. Ik liep erlangs, mijn handen in mijn jaszakken. Ik voelde mijn blouse langs mijn borst schuren, de stappen met mijn opgepoetste schoenen knersten traag op het grindpad. Harder kon ik niet. Het voelde alsof ik niet meer kon rennen.
Daar op het gras zag ik de negenjarige jeugdschimmen voor me, als mijn gelijken, ongeacht de tijdsbarrière en hun kinderverschijning. De waarde van diploma’s, verre reizen en verliefdheden verbleekte bij collectief de bal uit de sloot halen, grasvlekken op je sportbroekje en belletje lellen bij de geweerbuurman.
Het leven was een bubbel; ieder persoon had een unieke rol, iedere gebeurtenis was een significant feit. Dat Yannis een sigaret had gerookt. Dat Coen een nieuw voetbalshirt van Kluivert had gekocht. Dat ik ‘dag’ had durven zeggen tegen Sofie, het knapste meisje uit de buurt. Dat was toen het wereldnieuws. Alle gebeurtenissen daarbuiten waren zaken uit een ander sterrenstelsel.
We zouden het leven weer kleiner moeten maken. Minder werken, minder afspraken maken, meer voetballen op zomeravonden. Ik heb het me al talloze keren voorgenomen. Maar nu ik langs het verlaten voetbalveldje loop, met de schimmen van vroeger loerend over mijn schouder, heb ik een stok achter de deur.
Luuk Hijne is 22 jaar en pas afgestudeerd in de sociale psychologie in Utrecht. Luuk wil stadsgids en schrijver worden.