‘Het gaat weer over mij, het gaat altijd over mij’, zegt Erik van Lieshout aan het begin van zijn nieuwste film Die Insel. Hij heeft zichzelf gestationeerd op een onbewoond eiland in een meertje in Duitsland, middenin een villawijk. Daar wil hij verdwijnen, vrij zijn en niet meer opvallen. Het mislukt: binnen de kortste keren bemoeien de villabewoners zich met zijn aanwezigheid. ‘Nou en, is niet erg toch?’ spreekt hij zichzelf toe. ‘Is helemaal niet erg dat het over mij gaat toch? Nee man. Of krijg ik straf? Krijg ik straf omdat het om mij gaat. Van wie dan? Van de kunstpolitie?’
Niemand kan zo heerlijk tegen de grenzen tussen narcisme en engagement aanschuren als de Nederlandse kunstenaar Erik van Lieshout, zoveel wordt duidelijk uit zijn solo-expositie The Show Must Ego On in Wiels in Brussel. De expositie is nog tot januari 2017 te zien, en mijn tip is heel simpel: ga erheen. Zelf verliet ik het museum met buikpijn van het lachen en nieuwe hoop voor de mensheid, twee dingen die je iedereen in deze donkere dagen toewenst.
In zijn werk zoekt Van Lieshout politieke en maatschappelijke thema’s op: vluchtelingen, werkloosheid, de rellen in de Haagse Schilderswijk. Maar de benadering in zijn uit de losse pols geschoten video’s is radicaal persoonlijk. Hij, Erik, speelt steeds de hoofdrol als gespeeld naïeve kunstenaar die een groep of subcultuur van binnenuit onderzoekt en op vlogger-achtige wijze becommentarieert. Dankzij zijn ontwapenende persoonlijkheid, zijn gevoel voor het tragikomische, en zijn voorkomen – dikke bril die doet denken aan Theo & Thea, kale kop, hoge stem waarmee hij eindeloos in het Brabants ratelt – is zijn werk niet alleen schrijnend, maar ook ontzettend grappig.
Die mix van comedy en pure ernst komt mooi naar voren in de films die te zien zijn op de overzichtstentoonstelling in Wiels. Naast zijn nieuwe film Die Insel is er bijvoorbeeld Dog (2015), waarin hij in gesprek gaat met asielzoekers en hulpverleners, The Basement (2014), waarin hij onderduikt in de kelders van de Hermitage in Sint Petersburg om het leven van de katten die er wonen te verbeteren, Ego (2013), waarin hij zijn familie interviewt over het humanitaire werk dat zij doen, en Janus (2012), over een man uit een volksbuurt in Rotterdam-Zuid die sterft aan een ziekenhuisbacterie.
Van Lieshout spaart zichzelf en zijn verlangen naar engagement niet, maar houdt zijn eigen Gutmensch-aspiraties constant tegen het licht. ‘Ik haat het gewone volk’ zegt hij in Janus. ‘Waarom wil ik er dan toch een film over maken?’ Het is de taak van de kunstenaar, vindt hij, om in gesprek te gaan en het echte leven te laten zien. Het mooie is dat hij ook de grenzen en de ongemakkelijkheid daarvan weet te vangen.
Door alle Trump-commotie van de afgelopen tijd; de analyses van het populisme en vooral de oproepen om in gesprek te gaan met ‘het gewone volk’, moest ik daarom steeds weer aan deze expositie denken. Van Lieshout geeft het verlangen om maatschappelijk betrokken te zijn iets bitterzoets: het is noodzakelijk, maar het gaat niet van harte. En om het echt te kunnen doen moet je vooral ook je eigen hypocrisie durven blootgeven.
De expositie Erik van Lieshout, The Show Must Ego On, is nog tot 8 januari 2017 te zien in kunstencentrum Wiels in Brussel.