Laatst kreeg ik er weer een. Een uitnodigingsmail voor een werkoverleg. Ik klikte op de Google-blauwe JA en meteen werd de afspraak doorgesluisd naar mijn telefoonagenda. Later die week ontving ik de bevestigingsmail van een hotelreservering die ik had gemaakt. Ook die werd, inclusief in- en uitchecktijden, automatisch getransporteerd naar mijn agenda in de cloud.
Ik hoorde mijn broertje, digi-pionier, al zeggen: ‘Dat doet je papieren agenda niet, hè?’ En: ‘Die schriftjes van jou herinneren je er niet aan wanneer jij waarheen moet, en die weten niet hoelang dat reizen is vanaf je huidige locatie.’ Misschien zou hij ook iets zeggen over mijn licht panische reactie op anderen die hun verjaardagen zelf in mijn agenda willen krabbelen.
‘Nee,’ zou ik antwoorden, ‘maar mijn papieren agenda zegt wél iets over mijn persoonlijkheid en gevoel voor stijl.’ Dat ik voor een analoge agenda jaarlijks veertig euro van mijn schrale stufi overheb terwijl de agenda-app voor nop en onverwijderbaar bij die toch wel noodzakelijke smartphone is ingebouwd, zegt misschien iets over mijn liefde voor papier. En vooral: voor het schrijven met de hand.
Sla je mijn allereerste – uiteraard papieren – agenda’s en schoolschriften open, dan kun je zien naast welk klasgenootje ik het vaakst zat. Inderdaad, aan het handschrift. Want dat nam ik, bewust of onbewust, over van mijn buren, ongeveer zoals goede vriendinnen synchroon kunnen menstrueren.
In die tijd deed ik er alles aan om naast dat ene populaire brugklasgenootje te zitten, tot het me bíjna lukte en ik in ieder geval dichtbij genoeg zat om in haar schriftje te gluren. Daar trof ik een monster van een handschrift aan, dat ik totáál niet vond stroken met het meisje dat de hanenpoten had neer gekalkt. In de loop van het schooljaar merkte ik dat zij en haar handschrift toch beter bij elkaar pasten dan ik vermoedde: ze was chaotisch en minder volwassen dan ik had verwacht (haar moeder smeerde haar boterhammen en kaftte haar boeken). Vanaf toen begon ik me af te vragen of een handschrift iets over je persoonlijkheid zou zeggen.
Ik heb er nooit wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. Wel is het opvallend dat, wanneer je mijn stapels volgeschreven dagboeken doorbladert, in ieder schrift de vormgeving van het alfabet verandert. De globale evolutielijn in de boekjes-met-slotjes gaat van onafgeronde hanenpoten via bolronde letters die beide schrijflijnen aantikken, naar schuine, priegelige, haast doktersachtige krullen. Met toch steeds eenzelfde hoekigheid, die ik misschien alleen zelf zie.
Wat ik daar ook uit kan afleiden, is hoe ik me voelde op het moment dat ik een bepaald stukje schreef. Gefrustreerd. Verliefd. Gestrest. Geïnspireerd. Gecontroleerd, mijn gedachten ordenend. Filosofisch. Verdrietig of melancholisch. Het zijn allemaal minieme variaties op het handschrift, die smileys overbodig maken: het blad is de spiegel van het gevoel en het karakter, waarmee of waardoor het is beschreven.
Jammer, dat WhatsAppberichten en mails niet voorzien zijn van dat persoonlijke, en vooral menselijke tintje. En dat we allemaal in dezelfde lettertypes communiceren. Alleen profielfoto’s herinneren me eraan dat ik niet dagelijks met robots zit te chatten. Alhoewel ook die geen afspiegeling zijn zoals het handschrift dat is: ik zie er al typend zelden zo perfect glimlachend uit als op mijn profielfoto’s. En als ik dat al doe, glimlachen, schaam ik me omdat ik tegen een apparaatje zit te grinniken – ik ben tenslotte mens.
Of begin ik toch stiekem een robot te worden? Het blocnoteje waarop ik dit eigenlijk wilde schrijven is, op wat doorgekraste beginzinnen na, nog steeds leeg.