Als je suïcidale wensen hebt, hier alvast een tip vooraf: maak een autoritje met mij achter het stuur. De lijst van calamiteiten die ik in mijn korte autocarrière heb veroorzaakt is eindeloos. Op een haar na een Smart van de snelweg af drukken, met vijftig per uur over een zebrapad rijden, de motor laten afslaan op een tachtig-weg - ik heb het allemaal op m’n geweten. Sinds die laatste blunder rijd ik geen auto meer. Dat is drie jaar geleden.
Die verkeersovertredingen beging ik niet uit baldadigheid. Het kwam door mijn onkunde overzicht te houden over de verkeersregels, waardoor ik juist de essentie (een oud omaatje, bijvoorbeeld) over het hoofd zie. Daarom slaat ook, als ik tijdens een rit een politieman zie, de post-traumatische paniek toe. Eentje op de scooter heeft me een keer woedend achtervolgd na een van mijn verkeersblunders.
Alle hoop om ooit nog auto te rijden leek verloren. Tot drie weken geleden. Met een nieuwe collega moest ik een spel uitzetten in Amsterdam. Ik wilde al gaan lopen, maar m'n collega hield me tegen. 'Zullen we met de auto?', vroeg ze. Ik zei ja, enigszins verrast omdat ze het uiterlijk van een middelbare scholier had, waarna we naar een plek liepen midden op de stoep, waar een blikken schepsel stond dat ik in eerste instantie niet had opgemerkt tussen de voetgangers. ‘Een invalidewagen!’, zei ze trots. 'Hoe oud ben je eigenlijk?’, vroeg ik. ‘Achttien’, zei ze.
Met een ruk reden we weg. ‘Welke kant moeten we op?’, vroeg ze, terwijl we op een druk knooppunt af scheurden. ‘Eh ja, ligt eraan waar we op moeten rijden. Autoweg? Fietspad? Waar moeten we rijden met dit ding?’, vroeg ik. ‘Maakt niet uit’, zei ze. ‘Dat weet niemand!’
Het geweldige aan een invalidewagen, ontdekte ik , was dat er simpelweg geen regels voor zijn. Voetpaden, de smalste dichtstbevolkte grachtjes, steegjes; het autootje kon werkelijk overal komen, en mijn collega reed, agressief toeterend, door de zaterdagdrukte alsof we over een crossparcour scheurden. Wel acht keer reden we op een haar na een voetganger aan, nota bene op een voetpad, en de net-niet-slachtoffers bleven maar vriendelijk naar ons lachen. Hoe was dit mogelijk?
‘Je kan van de buitenkant niet goed zien wie er in de auto zit’, zei m'n chauffeuse. Dat kon kloppen, de ramen waren flink beslagen. De mensen dachten waarschijnlijk dat er een gefrustreerde alcoholistische terrorbejaarde in de auto zat, met nog maar 10 procent zicht aan één oog. Wat kan je dan als passant, na je bijna-dood-ervaring, anders doen dan de bestuurder vergeven?
Het hoogtepunt kwam op de terugweg. We sloegen een smal, overbevolkt grachtenstraatje in. Net toen we rakelings langs een oude vrouw met rollator zoefden, zagen we een politieagent achter ons. Hij keek ons via onze achteruitkijkspiegel priemend aan. Op de een of andere manier had hij het door: hier zat geen bejaarde in. En alles in zijn ogen verraadde dat hij ernaar snakte een boete van 400, 500, 80.000 euro aan ons uit te delen. Hij keek ons na, leek in actie te komen, deed een stap naar zijn mountainbike. En toen, toen... sloeg 'ie zijn blik neer. Ik lachte. Hij was machteloos! Verslagen door de mazen van de wet.
Verkeersregels zijn het probleem dus niet meer. Het is fijn om te weten dat, als ik ooit nog de weg op wil met een auto, ik niet langer bang voor de politie hoef te zijn. Maar zou ik nu zelf een invalidewagen kopen? Nee, bedacht ik me later. Roekeloos rijden laat ik toch maar liever over aan de enigen die er het recht toe hebben: de terrorbejaarden.