Miljoenen jaren aan evolutionair ontwikkelde menselijke zelfbescherming hebben, buiten dat ik rechtop kan lopen en draaibare duimen heb, er ook voor gezorgd dat ik pathologische hoogtevrees heb. You win some, you lose some.
Mensen met andere irrationele angsten hebben het een stuk makkelijker. Wie in Nederland woont en actief bang is voor slangen is een aansteller, tenzij je naast een heel gammele dierentuin woont. Op de basisschool vertelde een jongen dat hij ’s nachts niet sliep omdat hij bang was dat de tijgers uit Dierenpark Emmen zouden ontsnappen en hem zouden opeten. Mijn basisschool stond op zo’n tachtig kilometer van Emmen, waarmee ik dus maar wil zeggen: hoe irrationeler je angst, hoe vastberadener je moet zijn om in die angst te geloven.
Hoogtevrees daarentegen is één van de rationeelste onder de irrationele, aangezien het object van de angst alom aanwezig is. Overal is hoogte. Overal. Behalve misschien in Midden-Drenthe, of in de polder, maar die gebieden zijn voor mij weer angstaanjagend om andere redenen. Als ik hier uit het raam kijk zie ik flats. Kerken. Viaducten. Vogels. Vliegtuigen. Veel dingen die met hoogte te maken hebben beginnen met de letter ‘v’. Verticaal. V2-raketten. Vallen.
Foto: Lewis Hine
Zo lang ik me kan herinneren ben ik bang voor alles waar je vanaf zou kunnen vallen en, als je slecht neerkomt, dood aan zou kunnen gaan. Waarschijnlijk heeft het te maken met een traumatische zipline-ervaring van toen ik tien was en stoer wilde doen door la route noir te kiezen in Parc Aventure, het kleinste survivalpark van heel Frankrijk - mét een kabelbaan die rechtstreeks over een meer ging. Ik was geen aerodynamisch kind, dus mijn snelheid begon al af te nemen ver voordat ik de overkant bereikt had. Daar hing ik stil, op vijfendertig meter hoogte.
Sindsdien klim ik nergens meer op. Ik heb moeite met balkons. Ik heb bijzonder veel moeite met de luchtvaart. De laatste keer dat ik vloog, begonnen de twee waarmee ik was te praten over hun favoriete aflevering van Aircrash Investigation, waarop ik naar de wc ben gevlucht.
De voorzet voor mijn bevrijding komt wanneer ik op een feest ben waar een jongen acht meter naar beneden valt, en niet sterft. Hij houdt er niet eens een botbreuk aan over.
Twee weken daarna sta ik op een dakterras in Antwerpen. We zijn op de elfde verdieping. Iemand is jarig, we drinken cava en dansen. Als mijn vrienden over de dakrand kijken, ga ik de keuken in om nog een fles te openen.
Terug op het terras zie ik een ladder die naar het echte dak leidt. Opeens voel ik een enorm verticaal verlangen. Een hoogtedrang. Ik besef hoe belachelijk die hoogtevrees is. Mensen vallen acht meter en houden er alleen wat kneuzingen aan over, en ik ben te bang om een ladder van twee meter te beklimmen. Daarbij: er is een hele wereld die alleen bestaat op de toppen van dingen.
De cava zit nog niet te dik in mijn bloed en ik zet mijn handen op de ladder. Tien treden later sta ik - ik! - op het dak van een flatgebouw en hangen de kerkklokken op ooghoogte. Een halve minuut later sta ik weer beneden alsof er niets aan de hand is. Dat is niet waar: er is een overwinning behaald.
Een paar dagen daarna ben ik op de bovenste verdieping van het theater waar ik deze maand werk. Er wordt geluncht en buiten hoor ik een doffe knal. Ik loop naar het raam en zie dat aan de overkant van de straat mensen houten platen in een metalen container gooien. Dan kijk ik naar beneden. Ik word licht in mijn hoofd, al heeft dit gebouw maar drie verdiepingen. Mijn overwinning was tijdelijk. Ik ben teleurgesteld. Maar dan denk ik terug aan de vanzelfsprekendheid waarmee ik mezelf omhoog bracht op dat dak, op die ladder, en ik besef dat het zo simpel is. Ik kan op daken staan. Ik kan in bouwsteigers klimmen. Ik kan overwinnen, en het weer kwijt zijn, en dan nóg eens overwinnen, en het weer kwijt zijn, en nóg eens overwinnen. Net zo lang tot ik meer gewonnen dan verloren heb.
--
Dit is een gastbijdrage van Joeri Heegstra. In het dagelijks leven is hij student aan de Toneelacademie Maastricht.