In de pubertijd is alles soms zó enorm saai. Wie opgroeit in een stad die eigenlijk een grotere versie van een dorp is, weet maar al te goed wat ik bedoel. Je zit op het plein dat bekend staat als 'de uitgaansplek'. Overal om je heen liggen cafés en als het mooi weer is, zitten er mensen met dikke zonnebrillen die zich voornamelijk bezighouden met oppervlakkige levensbehoeften als eten, drinken en roddelen. Kortom: er gebeurt hélemaal niets. Als je geluk hebt, zie je hoe een duif een milliseconde te lang wacht met fladderen wanneer er een taxi om de bocht komt en er op onverklaarbare wijze levend vanaf komt, maar dat is dan ook het enige onvoorspelbare aan de dag.
Voor wie zich maar vaak genoeg verveelt, krijgt alledaagsheid vanzelf een kracht. Een vriendin van me herinnert me regelmatig aan de loze bezigheden en melige dagen van onze gedeelde, Zuid-Limburgse puberteit. Soms gingen we naar een café, om daar altijd dezelfde mensen tegen te komen. En als we niet in de kroeg waren, zaten we wel op de treden van het glaspaleis of een straatbankje, om rokend voor ons uit te staren en de homo sapiens te bestuderen. 'Aapjes kijken', noemde ik dat.
Na een tijdje was alleen naar mensen kijken niet bevredigend meer. Ik voelde me schuldig over mijn oordelen naar anderen toe en besloot het over een andere boeg te gooien – of eigenlijk; ik begon ergens mee te gooien. Het begon met een trosje druiven. Terwijl ik een stevige druif probeerde te plukken, rolde een andere van de stengel op de stoep – waarop er twee seconden later iemand op ging staan. Nog voor ik het wist, had ik een nieuwe hobby.
Ik at er nog wel een paar, maar gooide de rest van de druiven giechelend op straat. Samen met een vriendin wachtte ik in spanning af hoe de onwetende winkelaars een mooie splatsch zouden maken. De druif was het perfecte fruit: nat, een beetje plakkerig, maar nog wel zo veilig dat mensen er niet over zouden uitglijden. Zo gefocust als tieners van nu op hun telefoonschermpje kijken, staarden wij naar de stoeptegels van de Heerlense promenade. Vele naaldhakken passeerden, maar in beginsel waren het toch met name de gympen en mocassins die er in trapten, met een hysterisch lachen van ons ten gevolg. Ondanks mijn pure concentratie op de druiven, voelden sommigen zich aangesproken. 'Auw, heb je een probleem, of wat?' Wat er natuurlijk alleen maar voor zorgde dat ik nóg harder moest lachen. 'Wat lach je nou?'
Met mijn achttiende levensjaar ben ik net als die vriendin het zuiden ontvlucht om me te ontwikkelen of in ieder geval los te breken van het katholieke, vastgeroeste wereldje. Sommige van de mensen die in die tijd in dat bruincafé zaten, zitten er nu nog. Zoveel gebeurt er daar. Ik denk dat ik de volgende keer dat ik in Heerlen ben weer een druifje laat vallen.