Zo lang alz ik me kan herinneren loob ik bed een verstobde deuz rond. Ik ben allergisch aan zovat allez, daarom heb ik altijd ovwel een verstobde deuz, ovwel loobt er snod uit. Al van zinz ik kind vaz.
Met de tijd ben ik eraan gewend, baar het blijvd lazdeg, vooral als ik geen zagdoek bij de hand heb. Over zagdoeken wil ik trouwedz dog het volgende kvijt: zagdoeken zijn viez. Ik vind niks viezer dan een ban bed een grote klamme zagdoek in zijn broekzag, die hij er uittregd, hem bestudeert om een droge blek te vinden, erin zduit en hem dan helebaal opvrommelt om hem veer in zijn zag te probben. En dan zie je die bobbel in zijn broekzag. Ik gebruig duz altijd babieren zagdoeken. Alz ik eraan denk om ze te koben, anders doet de mouw van bijn trui ook vel dienzd.
Vat ik eigenlijk vilde zeggen. Ik vaz onlangz bij bijn vriendin op bezoek en ze heevd me een heel booi gadoo gegeven. Het iz een boekje voor kinderen, van de Vranzban Olibier Douzou, vertaald door Evelien de Blieger. Eigenlijk vaz het eerzd geen gadoo, baar omdat ik er zo hard mee moezd lachen, heb ik het gekregen. Het heet De deuz en het is een beverking van een zprookje van Gogol uit 1835. Dat verhaal heet ook De deuz.
Het oorzbongelijke verhaal is abzurd en geniaal, baar vat Olibier Douzou erban maagde iz helemaal te gek. Het gaat ober een verstobte deuz die op zoek gaat daar de grote zagdoek. (Het gaat ober een ztovven zagdoek, geen babieren zagdoekje.) Hij baakte er brachtige tekeningen bij, heel eenvoudige en grabbige bentekeningen in zvart en rood.
Je boet het lezen.

De neus, Olivier Douzou, uitgeverij vrijdag, 2006
B.ez. Het idee ban bed een berstobte deuz te schrijben heb ik diet zelv verzonnen. Olibier Douzou iz er beel, beel beter in.