Boven mijn bed hangt een analoge foto van mijn ouders waarop ze samen, lachend, in een stapelbed liggen. Onder mijn bed ligt altijd een enorme verzameling spullen die ik iedere zomer weer probeer uit te zoeken. Oftewel: iets meer te categoriseren. Dit jaar was het drie keer zoveel als normaal. Ik had me er beter op voor kunnen bereiden als ik de voortekenen als zodanig had beschouwd.
Ik had het kunnen herkennen aan de doodgewone dinsdagavond waarop ik halsoverkop de trein instapte, omdat we de familiekat moesten begraven. Na veertien jaar trouwe dienst had hij het opgegeven. Mijn moeder had de kat in de doos van een gourmetset gelegd, waarop een gezin jolig stukjes paprika en mini-slavinkjes bakt. Het was op diezelfde dag dat mijn vader vertelde dat de bloesemboom, waar ik mijn jonge jaren dromend onder gespendeerd heb, echt niet meer roze zou kleuren. Het waren de laatste flarden van mijn jeugd.
Vlak daarna belde mijn moeder dat ze over een paar weken ging verhuizen en dat er in haar nieuwe huis geen plek voor mijn spullen was. Ik had onder mijn bed in haar huis ook een verzameling gebouwd, die opgeruimd moest worden. Ik probeer altijd onder dit soort dingen uit te komen. Spullen schuif je onder je bed. ‘Het is er wel, maar het is er ook niet.’ Een prima filosofie, totdat er verhuisd moet worden. Mijn moeder verhuisde voor het eerst in mijn leven toen ik twaalf was. Ze vertrok uit het gezin. Het moet ergens in die periode zijn geweest dat ik onbewust een alarmerend labeltje aan ‘verhuizingen’ heb gehangen.
Ik besloot de spullen die ik bij haar verzameld had te verplaatsen naar mijn vader. In plaats van met zijn vijven vertoeft hij nu in zijn eentje in mijn ouderlijk huis. Genoeg ruimte om te stallen en het opruimen uit te stellen, dacht ik. Bovendien bestaat uit mijn vroege jeugd slechts één verhuisdoos; wat we destijds ‘de herinneringendoos’ noemden. Ik mocht zelf bepalen wat daar in kwam zolang het zich maar beperkte tot die ene doos. Ik heb eigenlijk een prima opruimopvoeding gehad.
Ik bracht de spullen naar mijn oude slaapkamer. Een plek waar ik al jaren niet was geweest. Het oude stapelbed bestaat blijkbaar alleen nog maar op foto. Het bleek in de tussentijd verruild voor een tweepersoons. Onder dit bed bleek ook nog een verzameling te liggen uit mijn late jeugd. Dit keer keurig gekanaliseerd in plasticroldingen. Er lagen onder andere middelbare schoolboeken: een biologiewerkboek doorbladeren op zijn tijd kan best rustgevend zijn. Maar vooral de ergste soort: spullen zonder één bepaald kenmerk. Oftewel: rotzooi. Bakken vol verkleurde, verroeste dingen die misschien ooit aan mijn openklapbare Motorola hebben gehangen. Er kon niets meer bij. Er moest worden opgeruimd. Ook de herinneringendoos. Ik kon me weinig herinneren van wat ik er ooit in bewaard had. Een plakboek vol Jim Bakkum-knipsels bleek het topstuk.
Na wat melancholische opruimmiddagen was het klaar. Onder alle bedden had ik in twaalf jaar tijd een soortement van mythisch paleis gebouwd. De spullen herbergden alleen een herinnering aan een periode die ik mis. Door het niet op te ruimen, probeerde ik een plek te creëren waarin ik mijn gourmettende gezinsleven conserveerde. Het is iets dat niet meer bestaat. Het uitzicht is veranderd. De familiekat vervaagt. Verroeste spullen dragen niet bij aan het in stand houden van een herinnering. Ik heb wat traantjes gelaten, maar mezelf na het opruimen getroost met een zak Nibbits. Jim Bakkum knipoogt vanuit de vuilnisbak. Alsof hij quasi-nonchalant zegt: het is goed zo. Bóven je bed hangen de beste herinneringen.