Hij keek me aan met wat ik inmiddels vol overtuiging zag als “zijn rotkop”. Zijn te kleine oogjes (“verraderlijke ogen”, dacht ik) en zijn te dunne lippen (“leugenachtige smoel”, dacht ik). Hij zei: “Ik zie heel veel, ook ergere dingen, maar dan denk ik: dat mensen zo willen leven…”
Alles was al fout geweest, maar nu ging het over de keuken. Preciezer: over de staat van de keuken in het huis dat ik een week of twee daarvoor had verlaten. Ik had vol vertrouwen afgesproken met deze minion van mijn huisbaas, in de wetenschap dat het onwaarschijnlijke waar was: de ruimte zag er beter uit dan toen ik hier zeven jaar geleden introk. De muur in de keuken had weliswaar een kleur die niet in een verfnummer viel uit te drukken, en hij was wat vettig, maar heel veel erger dan zeven jaar terug was het niet.
“Dit keukenblok was nieuw”, zei hij.
Ik keek hem ongelovig aan en zei op ongelovige toon: “Dat gelooft u zelf niet.”
“Hmm”, zei hij. “Dat dacht ik.”
Mijn bloed borrelde. Het was mijn morele verontwaardiging (over het feit dat ik verantwoordelijk werd gehouden voor het gebrekkige onderhoud van mijn huisbaas) tegenover zijn walging (jegens iedereen die het niet kan opbrengen een keuken die jaren geleden vervangen had moeten worden dagelijks - maar altijd vergeefs - te schrobben).
Om de ban te breken, zei ik: “Ik weet het goed gemaakt, ik zal komend weekend nog even goed schoonmaken.” Morrend stemde hij in.
Dat weekend, terwijl het mengsel van schuurmiddel en ooit met dampen meegereisd vet van het plafond in mijn haar en ogen droop, werd ik geconfronteerd met fundamentele vragen over hygiëne, opvattingen van reinheid en smerigheid en de gevoelens van schaamte en onzekerheid (en chagrijn) die zulke zaken kunnen oproepen.
Een week later zat ik in de tuin van mijn nieuwe huis, er waren mensen op bezoek en het gesprek belandde al snel op het lot van de kat, die zijn plek zou moeten veroveren in een nieuwe omgeving. Daarvandaan bleek het geen al te grote stap naar verhalen over katten met wonden vol pus. Niet lang daarna ging het niet meer over katten met wonden, maar over wonden in het algemeen en puswonden in het bijzonder. Terwijl mijn tafelgenoten anekdotes opdisten, steevast vergezeld van geluiden van afkeer en walging, werd ik steeds stiller. Pus. Het woordje, drie letters, was genoeg om me volledig lam te slaan. Ik werd onwel van een woord op een manier die ik alleen herkende van het onwel worden van tv-beelden van een massagraf. Gênant maar waar: mijn lichamelijke reactie is in beide gevallen ongeveer gelijk.
Viesheid speelt welbeschouwd een behoorlijke rol in mijn leven. Alleen had ik wel het vooruitzicht van een Vieze Week nodig om dat volledig te beseffen. Want ja: het is deze week Vieze Week op hard//hoofd. En misschien volgende week ook nog wel een beetje: stiekem hoop ik dat de viezigheid een beetje doorlekt; overstroomt als een verstopt toilet.
Waarom een Vieze Week? Doorgaans wordt een themaweek gerechtvaardigd door met gewichtige woorden naar 'ontwikkelingen' of 'trends' te wijzen, maar ik vrees dat ik jullie die aankleding verschuldigd moet blijven. De Vieze Week klonk gewoon goed. Het onderwerp is iets van alle tijden, je bent er de hele dag mee bezig maar je denkt er zelden over na. En over dat soort dingen moeten we het ook af en toe hebben. Daarom vieze beelden en bekentenissen, smerige films en ranzige gedachten, gore middeleeuwers, puisterige pubers en nette artsen met misselijkmakende guilty pleasures. Geniet ervan.