De gevolgen van de financiële crisis worden overal in de wereld gevoeld. Overheden worden gedwongen om te bezuinigen en het onderwijs is hierbij telkens het doelwit. Hardhoofd stuurde vier redacteuren naar vier steden voor een verslag van de bezuinigingen en de protesten hiertegen: Londen, Parijs, New York en Amsterdam. Vandaag het slot: New York. Aan de andere kant van de oceaan zijn de problemen hetzelfde en misschien wel groter. De oplossing ligt echter niet in rellen, maar in rechtszaken.
Om maar meteen te generaliseren: Amerikanen protesteren niet, ze klagen aan. Dat vooroordeel geldt net zo goed voor gehaaide consumenten die een haar in hun soep vinden, als voor studenten die het met verhoogde collegegelden oneens zijn.
De City University of New York is een publieke instelling met bijna een half miljoen studenten. Het collegegeld is er met zo’n $4.500 per jaar voor een bacheloropleiding erg laag; zeker vergeleken bij de private universiteiten in deze stad. Toch waren studenten not amused toen CUNY twee weken geleden een collegegeldverhoging van minimaal 5% aankondigde. Maar in plaats van gebouwen te bezetten, spandoeken te beschilderen of demonstraties te organiseren, togen de verontwaardigde studenten naar de rechtbank en klaagden hun alma mater aan. De voorgestelde 5% met-een-optie-op-meer zou onwettig zijn, en dus reden voor een rechtszaak. In plaats van de wet te breken, probeerden studenten de wet juist in hun voordeel te gebruiken.
Nu merken commentatoren al decennia op dat westerse jongeren minder idealistisch en protestgeneigd zijn dan ‘vroeger’ – wat dat betreft wijkt het Amerikaanse plaatje niet af van dat van Europa. Toch leek de New Yorkse actie, vergeleken bij de protestkoorts in Amsterdam, Parijs en Londen, een fundamenteel verschil aan te duiden tussen de protestculturen van Amerikaanse en Europese studenten.
Om maar meteen te nuanceren: het is niet waar dat Amerikaanse studenten nooit protesteren. In 1968 werden hier net zo goed gebouwen bezet als in Parijs en Amsterdam en moest de ME er aan te pas komen. In Californië deden studenten dat vorig jaar nog, toen de blutste aller staten het collegegeld omhoog wilde gooien. Ook op mijn eigen universiteit, Columbia University in New York, heb ik inmiddels menig protest voorbij zien komen.
Zo waren er vier jaar geleden de hyperactieve Joodse studenten die moord en brand schreeuwden toen de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad zou komen spreken op campus – hun protest was in eerste instantie succesvol, maar het jaar daarop kwam de Iraanse leider toch. Er was de hongerstaking van een stuk of acht studenten die, in een koude novembermaand, een week lang in tentjes voor de bibliotheek bivakkeerden omdat ze onder andere tegen discriminatie, ongelijkheid en haat op campus waren. Er waren walk outs toen de oorlog in Irak vijf jaar oud was – urenlang lazen studenten de namen voor van alle Amerikaanse én Iraakse slachtoffers. Vorige week nog demonstreerden studenten tegen de weinig buurvriendelijke manier waarop Columbia gebouwen in de omgeving opkoopt om de campus uit te breiden.
Dus er wordt genoeg geprotesteerd, ook hier. Maar een massale, landelijke protestbeweging van studenten tegen hoge collegegelden, zal je hier niet snel voorbij zien komen – hoe diep sommige studenten zich ook in de schulden moeten steken om hun vierjarige opleidingen te kunnen bekostigen. En om de Europese discussie in perspectief te plaatsen: aan Columbia bedraagt het collegegeld voor een bacheloropleiding $37.470 per jaar – en dan heb je dus nog geen boterham gegeten, nog geen glas water gedronken, en ook nog geen dak boven je hoofd. Overigens is dit indirect de reden dat het collegegeld in Nederland en Engeland omhoog gaat: Amerikaanse afgestudeerden kiezen voor het grote geld om maar zo snel mogelijk hun schulden af te kunnen betalen. Ze bedenken ingewikkelde financiële producten om hun bankbonussen binnen te kunnen halen en veroorzaken zo een wereldwijde financiële crisis.
Maar in plaats van hoofdstedelijke rellen tegen alles en iedereen zijn protesten in Amerika kleinschalig, lokaal, en gefocust. Niet tegen 'het systeem’, maar vóór verhoging van het loon van kantinemedewerkers in een specifiek gebouw. Deels is dit misschien te verklaren als time management: wanneer je studie tienduizenden dollars kost laat je het wel uit je hoofd om studievertraging op te lopen. Een klein, resultaatgericht protest is sneller op poten gezet dan een landelijke protestbeweging. Een potentiële werkgever is bovendien eerder onder de indruk van iemand die het leven van kantinemedewerkers heeft verbeterd, dan van een radicale eppo die een baksteen door de ruit van een politiebusje heeft gekeild.
Het is heus niet zo dat Amerikaanse studenten geen idealen hebben – ze zijn alleen een stuk pragmatischer dan hun Europese tegenhangers. Dat verschil is ook terug te voeren op de filosofische geschiedenis van beide continenten – en ook op de politiek-economische verschillen in onderwijsbestel. Amerika is immers het geboorteland van de pragmatische filosofie, waar in Europa vaak idealistischer geredeneerd wordt. Dat juist Amerika die filosofie zou voortbrengen is niet vreemd: de pioniers en kolonisten die hiernaartoe kwamen hadden een flink karwei te klaren. Wie een heel land uit de grond moet stampen op een territorium dat vele malen groter is dan de Oude Wereld, kan maar beter op zoek gaan naar ‘wat werkt’, in plaats van eindeloos soebatten over hoe mooi het zou zijn als, in theorie, idealiter. Obama noemt zichzelf inmiddels een pragmatische president en de studenten in het land dat hij regeert doen wat aanpak betreft niet voor hem onder. If you can’t beat them, sue them.
Voorts is Amerika ook het land van het individualisme, en het land dat de term ‘can do mentality’ heeft uitgevonden: hier ga je niet wachten tot de berg naar jou toekomt, je beklimt ‘m lekker zelf. Maar nog belangrijker misschien voor de versplinterde studentenbeweging is het feit dat het onderwijs in Amerika per staat geregeld is en niet op landelijk niveau. Er zijn naast de vele privé-universiteiten genoeg publieke universiteiten, maar die zijn dan van New York, van Californië, of van Iowa; niet van Amerika. Zo ontstaat er de facto een verdeel-en-heers systeem: 'de Amerikaanse Universiteit’ bestaat niet – en daarmee 'de Amerikaanse student' al evenmin. De student in Alaska zal zich niet gauw verbonden met de student in New Orleans, omdat ze op geen enkele manier tot dezelfde club behoren; met z’n allen de straat opgaan is dan niet erg voor de hand liggend. En trouwens, welke straat zou je opgaan, ook? Het is niet zo dat ze in Washington bepalen wat je in Wisconsin moet gaan betalen.
Je kunt je hier identificeren met een televisiepresentator als Jon Stewart of een presidentskandidaat als de prepresidentiële Barack Obama, maar niet met een universiteitsoverstijgende studentenbeweging. En dus kun je als pragmatische student maar beter zorgen dat je concrete problemen op een zo effectief mogelijke manier aankaart én oplost. Geen woorden maar daden, dat werk. Versplintering is het gevolg, maar wellicht uiteindelijk ook meer resultaat. De zaak van de studenten tegen de City University of New York moet nog voorkomen, maar als ze ‘m winnen dan hebben ze op een respectvolle en wettelijke manier gekregen wat ze wilden. Het is minder romantisch dan de barricaden opgaan zoals ze in Europa eerder doen, maar wel een stuk effectiever – en daarmee stellen de Amerikanen misschien niet eens zo’n slecht voorbeeld voor de studenten van de Oude Wereld.