"Volgens mij zou er over goed werk niets te zeggen moeten zijn", aldus fotograaf Philip-Lorca diCorcia. Jan waagt het er toch op.
Het loopt tegen drieën wanneer Philip-Lorca diCorcia na een lange taxirit ("vanaf een station ver weg") De Pont binnenwandelt. Hij wordt vergezeld door de directeur van het Tilburgse museum voor moderne kunst. Beide mannen trekken een rolkoffer achter zich aan; ze houden halt in de deuropening van de grote tentoonstellingshal. Wat diCorcia op dat moment ziet, is in ieder geval een kort tevoren opgetrokken muur waaraan werken uit zijn serie East of Eden (2008-nu) komen te hangen, en waarschijnlijk valt zijn oog ook op het knappe meisje in het rode shirt dat samen met een oudere man de wanden wit. Tegen de andere zijde van de muur, aan het zicht onttrokken, leunen werken uit de eerdere series Heads (2000-2001), Hustlers (1990-1992) en Streetwork (1992-1999). Ze staan te wachten totdat diCorcia het sein geeft ze op hun plek te hangen. Nog ingepakt in een kist zit de serie polaroids getiteld Thousand (1975-1999), bestaande uit, inderdaad, exact duizend polaroids. Ze zullen straks meer dan honderd meter slingerende muur vullen.
Wanneer diCorcia (Hartford, 1951) en de directeur hun weg vervolgen, kruist hun pad dat van twee opbouwwerkers die zij aan zij in tegengestelde richting lopen. De beide mannen in met verfstrepen versierde kleding kijken gelijktijdig om nadat ze diCorcia en de directeur zijn gepasseerd, hun blikken glijden naar beneden: ze inspecteren de rolkoffers zoals ze ongetwijfeld op straat wel eens de kont van een vrouw, of man – way out of their league – hebben geïnspecteerd: met net te weinig gêne in hun glimlach.
Hoe langer je naar de foto staart, hoe meer starende mannen je ziet.
Het moment was nauwelijks opgevallen als er tussen de wachtende foto’s niet een exemplaar zat dat precies zo’n scène toont. Een moment vol steelse blikken die elkaar kruisen, missen en raken. Hij werd genomen in Cuba, al is het in het geval van diCorcia misschien beter om te spreken van foto’s die zijn ‘gemaakt’. In het midden van het beeld lopen twee vrouwen bijna recht op de camera af, ze zijn er eigenlijk al. De heupen van de een zijn nog indrukwekkender dan die van de ander. Om hen heen een schijnbaar steeds verder uitdijende verzameling mannen, mannen die naar deze en andere vrouwen kijken. Hoe langer je naar de foto staart, hoe meer starende mannen je ziet. De enige man die niet naar vrouwenbillen kijkt – naast een fietser in de achtergrond – is een verkoper die naar een kleine gehandicapte man met krukken staart. De man met de krukken staart op zijn beurt wel weer gewoon naar een paar billen.
De foto’s uit Streetwork die in De Pont hangen zijn niet allemaal zulke ‘decisive moments’, het zijn juist vooral beelden die het tegenovergestelde uitstralen: een willekeurige alledaagsheid. Ze komen van over de hele wereld en de afgebeelde plekken zijn op het eerste gezicht gemakkelijk te herkennen. Dat is Havana en dat is Tokio, dat is Los Angeles en dat is Parijs. Totdat wat Chinatown lijkt Hongkong blijkt. En dat wat je als China inschatte bij nader inzien ‘gewoon’ een kruispunt in New York is.
De Amerikaanse fotograaf William Eggleston sprak van zijn democratische camera, waarvoor alles het evenveel waard was te worden gefotografeerd. Deze straatfoto’s van diCorcia lijken iets soortgelijks te zeggen: anders dan u misschien vermoedt, is hier in dit beeld alles het evenveel waard te worden gezien. Zelfs wanneer het één (een blinde bedelaar) opzienbarender is dan het ander (een man in een grijze jas).
Hoe anders is dat een paar jaar later, als diCorcia weer de straat op gaat om mensen te fotograferen, nu voor de serie Heads. DiCorcia heeft een broertje dood aan technisch gebabbel over zijn werk, maar om een voorstelling te kunnen maken is een beetje tech talk soms niet te vermijden. Voor Heads stelde de fotograaf in New York zijn camera verdekt op. Weer plaatste hij een aantal flitsers, maar nu stelde hij scherp op een klein gebied op ooghoogte en drukte hij af zodra een voorbijganger dat kruispunt van scherptediepte en juiste belichting binnenstapte.
Waar de meeste foto’s uit Streetwork hun kracht ontlenen aan hun algemeenheid en de veelheid van wat is vastgelegd, doet Heads het tegenovergestelde: het resultaat van diCorcia’s werkwijze is een verzameling vlijmscherpe beelden van individuele gezichten tegen een duistere achtergrond. Het is straatfotografie waarin de straat verdwijnt. Het zijn buitenportretten zonder een besef van buiten, zelfs zonder het besef van de portrettering bij de geportretteerde.
Wie de foto’s uit Heads alleen zag op klein formaat, in de krant of op internet, kan zich afvragen waarin de aantrekkingskracht van deze beelden zou moeten liggen. Een vermoeden van goedkoop effectbejag – gezichten op straat, maar dan heel groot? Goh – ligt op de loer. Maar wie voor de afdrukken staat, kan het bestaan van die aantrekkingskracht niet meer ontkennen, al is de aard ervan wellicht niet direct duidelijk.
DiCorcia spreekt moeizaam – met tegenzin, vooral – over zijn eigen werk
DiCorcia spreekt moeizaam – met tegenzin, vooral – over zijn eigen werk, ook in een interview in de tentoonstellingscatalogus. Veel van zijn formuleringen zijn negatief: hij wil niet dit of dat doen met zijn fotografie, wat hem tegenstaat in bepaalde kunstkritiek of andermans werk is zus en zo. Maar iedere keer wanneer hij zich uitlaat, ademen zijn woorden een grote betrokkenheid bij de fotografische traditie in zijn geheel. En een scherp inzicht in wat hij zelf doet.
In een interview zegt hij: "Dat ik op straat mensen die ik nooit sprak fotografeer, mensen die ik misschien maar een fractie van een seconde zie, sluit niet uit dat iemand die het werk ziet een emotionele reactie ervaart." Dit lijkt misschien niet al te diepzinnig – bijna een te voorzichtig geformuleerde vanzelfsprekendheid – maar toch: veel scherper valt de werking van Heads niet te verwoorden. Zeker niet wanneer hij vervolgt: "Ik ben geïnteresseerd in de verwarring van heldere taal en ambigue gevoelens."
Die heldere taal is bij diCorcia het gevolg van een technisch hoogstandje, maar wat zijn in vredesnaam die ambigue gevoelens waarover hij spreekt? En waarom roept zoiets simpels als een foto van een menselijk gelaat zo’n heftige reactie op? Want dat is wat er gebeurt. Het heeft er alle schijn van dat de intensiteit te maken heeft met het simpele gegeven dat dit andere mensen zijn.
Het even onwerkelijke als ontregelende idee dat deze mensen-zonder-verhaal net zulke complexe wezens zijn als jijzelf.
De heftige reactie is een besef van hoe weinig je van andermans leven weet. Het even onwerkelijke als ontregelende idee dat deze mensen-zonder-verhaal, zonder context om de kijker houvast te bieden, net zulke complexe wezens zijn als jijzelf. DiCorcia zoomt zo ver in dat hij naar binnen lijkt te kijken. Iedere foto uit Heads toont niets anders dan een heel gedetailleerd uiterlijk, en confronteert de kijker met een besef van hoe onbelangrijk dat is in vergelijking met wat er in ons omgaat. Ja, dit zijn hoofden, de titel is geen leugen, maar wat een hoofd tot het hoofd van een mens maakt, is vooral dat wat niet tastbaar is, dat wat van binnen gebeurt.
Er is de jongen met de Yankees-pet, maar wat kunnen we met die informatie anders dan concluderen dat hij waarschijnlijk fan is van een baseballteam? Waarom kijkt hij zoals hij kijkt? Hebben de Yankees verloren? Of gewonnen? Of denkt hij aan heel iets anders? Is dit de universele bored teenager look – de lege blik die topmodellen hebben geperfectioneerd: ergens tussen desinteresse, chagrijn en onbenulligheid in.
En wat te denken van de man met de blauwe bollenstropdas en de ogen die zowel ongelovige verbazing als afschuw zouden kunnen uitdrukken. Of het meisje dat als enige niet alleen is afgebeeld; het meisje dat eruitziet als een kindster die verlegen lacht om haar eerste applaus, met op de achtergrond het koor. Wat is de reden voor die hartverwarmend gekrulde lippen?
En de orthodox-joodse man die diCorcia aanklaagde nadat hij zijn beeltenis had teruggevonden in een galerie. Zijn gezicht; te koop. De man die 1,6 miljoen dollar eiste en van de rechter nul op het rekest kreeg, terwijl de fotograaf sindsdien telkens toegeeft dat hij de boosheid van de man wel begrijpt maar ook dat hij het recht van de kunstenaar dingen te doen waar mensen het mee oneens zijn belangrijker acht. Wat ging er door hem heen toen de flitsers vuurden? Die aanklacht, kwam die ergens ook voort uit angst dat de fotograaf te diep naar binnen had gekeken? In dat geval hoeft de man niet te vrezen: hoe ver diCorcia ook inzoomt, het enige wat opdoemt zijn vragen en de vage contouren van een gedeelde menselijkheid.
En dan is Heads niet eens het indrukwekkendste werk dat in De Pont hangt. Dat is de serie A Storybook Life (1975-1999), het eerste project van de fotograaf dat werd samengesteld uit los materiaal. Een schijnbaar willekeurig geordende verzameling beelden, een dromerige samenvatting van enkele decennia. Prachtig, maar wat moet je erover zeggen? DiCorcia’s werk roept bij veel critici vooral vragen op over techniek en de verhouding tussen feit en fictie. Het zijn invalshoeken waarmee de fotograaf zelf weinig kan. Maar hoe het werk te benaderen van de kunstenaar die zegt: "Volgens mij zou er over goed werk niets te zeggen moeten zijn."
Dan zijn er drie mogelijkheden: de eerste is dat die gedachte onzinnig is. De tweede dat diCorcia’s werk niet goed is. De laatste dat alles wat u over zijn werk leest het niet haalt bij het kijken naar zwijgende beelden. Kijken naar de enorme hoeveelheid honden en koelkasten, Pepsi-reclames en hamburgers, tv-schermen die porno, Bill Cosby of een tornado tonen; kijken naar wezenloze en betekenisvolle blikken, kaalgeschoren schaamstreken in Caravaggio-belichting en als Vice-fotomodellen avant la lettre gefotografeerde mannelijke prostituees; kijken naar het levende en het levenloze lichaam van de vader van de fotograaf, een kind dat buiten doucht met een moeder en de vrolijkst denkbare blonde agent die in het raam van de auto van een vrouw met een gele bikini hangt. Het klinkt ietwat vreemd, maar diCorcia maakt foto’s om naar te kijken. Foto’s ook om bij te zwijgen.
Dit artikel verscheen ook in De Groene Amsterdammer. De tentoonstelling is nog tot 19 januari te bezoeken. Voor meer informatie klik <- daar.