Maxine ziet een hondje, speelt met haar pen en schuift wat in haar stoel. Ze worstelt met stilte en de innerlijke logica van niet productief (kunnen) zijn.
Soms schreef ze even een lidwoord op, om het vervolgens weer door te strepen. Eerst de een, dan de ander, gewoon om uit te proberen. Het witte papier reflecteerde in haar pupillen en als ze haar ogen dichtdeed waren er gaten op de plek waar de lidwoorden waren geweest. Af en toe keek ze met opzet in de bureaulamp boven de tafel om te kijken of ze moest niezen. Dit was nooit zo. Het tafelblad was van lichtbruin hout en glad gelakt. Eigenlijk jammer, vond ze, want zo kon ze de structuur van het hout niet meer goed voelen als ze eroverheen gleed met haar handen. Met haar vinger volgde ze de randen van haar papier, stevig genoeg om het in haar huid te voelen duwen, maar zacht genoeg om zich niet te snijden.
Haar bureau stond voor een raam waar ze het grootste gedeelte van de dag door naar buiten keek. In haar hand hield ze een pen. Het raam was in vier stukken verdeeld. De bovenste twee gaven zicht op het gebouw tegenover haar, de onderste twee op de straat. Elke dag liep er een oude dame met haar hondje langs het raam. De eerste dag dat ze haar zag lopen tekende ze een teckel met stokjes als poten op haar papier. Daarna kon ze niets meer schrijven: alle woorden die ze bedacht pasten niet bij de tekening. Illustreren is niet aan mij besteed, dacht ze. Vandaag zag ze de vrouw weer lopen; op hetzelfde tijdstip, met dezelfde blauw gewerkte sjaal die haar haar bedekte. Halverwege de straat draaide ze zich om naar de hond en begon opgelaten tegen het diertje te schreeuwen: ‘Volg me toch niet zo!’ Hij keek verwachtingsvol omhoog en ging keurig tegenover haar zitten. De vrouw riep een aantal keer ‘Ksst – ksssst!’ en barstte toen in tranen uit. Langzaam liep ze, stapje voor stapje, de straat weer uit. Het hondje liep gedwee achter haar aan, maar ietsje verder weg dan eerst.
Met haar pen boven het papier, zodat ze het nog nét niet aanraakte, ging ze heen en weer, alsof ze het hele papier langzaam onder kraste. Misschien ben ik wel vergeten hoe ik moet schrijven, dacht ze. Ze schoof wat in haar stoel, die nu harder voelde dan toen ze ‘m kocht. Zijn mijn zitbotten meer uit gaan steken of is de stoel stugger geworden? Ze wist het niet. Het was een designerstoel. Ze had misschien ook wel kunnen weten dat je betaalt voor hoe hij eruit ziet, niet voor hoe hij zit. Misschien kon ze hem beter ergens anders in de kamer zetten, zodat ze ernaar kon kijken. Misschien zou dat zelfs wat inspiratie opleveren, zoals een abstract schilderij in een museum. Een designstoel in een werkkamer. Waarom niet.
Er werd geklopt op de deur van haar werkkamer. Ze reageerde niet. ‘Maxine? Maxine? Ik weet dat je er bent.’ Ze bleef stil zitten en keek uit het raam. Ze had de deur op slot gedaan nadat ze binnen kwam, dus ze kon rustig blijven zitten. ‘Het gaat niet werken zo. Je moet de deur uit. Anders verpieter je nog, en dat ga ik me niet laten gebeuren.’ Nadat het even stil was geweest hoorde ze wat geroezemoes aan de andere kant van de deur. Ze keek om en stootte haar arm aan de leuning van de stoel. De klok boven de deur stond op tien voor drie. Hij bonkte nog een paar keer op de deur en riep haar naam. Ze bleef zo stil als haar witte papier. Hij ademde een aantal keer lang en hoorbaar uit, waarna ze voetstappen de trap af hoorde gaan. Nog twee uurtjes, dacht ze, dan is mijn werkdag voorbij.

Nora van Arkel (1992) dompelt zich onder in boeken uit alle talen. Ze studeert aan de Schrijversvakschool, breit sokken en is verslaafd aan de recepten van Yotam Ottolenghi.

Charlotte Tasma is een illustrator en printmaker, wonend en werkend in Rotterdam. Met haar werk laat ze de schoonheid van het alledaagse leven zien.