Dankzij de GGD zijn wij als kindjes allemaal gevaccineerd tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof, mazelen, rode hond, en meer van die ziekten die we voornamelijk kennen uit ons scheldwoordenkanon. Ook voordat we op ons achttiende onszelf gingen ontdekken in de vorm van een reis naar Zuidoost-Azië met een backpack op de rug, konden we er een voorraad malariapillen inslaan. Maar de GGD, laten we wel wezen, is boven alles onze eerste hulp bij seksuele ongevallen.
De eerste keer dat ik me liet testen was na een voorval op de steigers van een leegstaand appartementencomplex. Wat een idioot was ik, dat het mis was gegaan! Ik moest gelijk ernstige maatregelen nemen, en hij moest mee. Zo vonden wij ons twee weken later (incubatietijd werd keurig in acht genomen) om kwart voor acht ’s ochtends in de enorme wachtrij voor de SOA-test, op de Groenburgwal in Amsterdam. Het bruggetje pal naast de GGD is een populair uitkijkpunt voor toeristen, met een pittoreske gracht en precies daar weer achter de Zuidertoren. Vrolijk maakten ze vakantiekiekjes, onwetend dat de drommen mensen die daar ongemakkelijk naar hun schoenen staarden binnen een halfuur geconfronteerd zouden worden met een eendenbek of een wattenstaaf ter grootte van een drumstok. Daar stonden we dan, met in de ene hand een plastic bekertje oploskoffie en in de andere hand een sigaret. “Niet kijken,” fluisterde hij. “Mijn moeder fietst nú langs.” Ik staarde naar mijn gympen en onderdrukte een proestlach. Dit kon je niet bedenken. We bleken clean.
We kunnen om de hete brei draaien, maar het feit is dat steeds minder mensen condooms gebruiken. De grootste aids-paniek is in ons land voorbij nu de ziekte in veel gevallen van dodelijk naar chronisch is gegaan, en de rest van de SOA’s is over het algemeen op te lossen met een korte kuur. Ik ben notoir slecht in anticonceptie. Het is een wat onbespreekbaar onderwerp, zelfs onder vrienden, waardoor condooms in onmin zijn geraakt. Toch, als het gesprek er over gaat, geven mijn vrienden stuk voor stuk toe dat ze niet al te secuur zijn. Slordig, laks, tegenstribbelend of zelfs wars, zijn goede bijvoeglijk naamwoorden die men kan gebruiken om mijn attitude jegens condooms te beschrijven. Het was dan ook niet voor niets dat ik vijf jaar lang mijn kop in het zand heb gestoken. Ik wist maar al te goed wat ik niet deed, en was bang de realiteit onder ogen te zien. Nu was het dan toch zover. Twee weken geleden kreeg ik het op mijn heupen. Ik had opeens het vermoeden dat er van alles aan de hand was, en uiteraard hielp het internet niet. Zelfs een antihypochonder weet zich kanker aan te praten als hij leest wat er allemaal op fora wordt gezegd. In mijn hoofd was elke aanwijzing al drie keer over de kop, en de angst (en jeuk) overwon het van het struisvogelgedrag. Ik maakte gedecideerd een afspraak. Nog geen week later stond ik daar weer in de rij, naar mijn schoenen te staren.
Het volume op de mp3-speler van mijn buurvrouw stond zo hoog dat iedereen in de wachtruimte gedwongen werd het bonklawaai aan te horen. In de wachtruimte bleek het publiek weer eens een mooie dwarsdoorsnede van de stad en haar bewoners. Naast me zat een Marokkaanse jongen met zijn vriendin stilzwijgend, tegenover me zat een timide Hindoestaans meisje te sms'en, in de hoek een oude, onmiskenbaar homoseksuele man die de Volkskrant las. Drie Antillianen ontmoetten elkaar in het midden. “Ewa, dat ik je hier tegen moet komen!” Ingewikkelde handbegroetingen volgden, evenals een lachend gesprek over hun bezoek aan de kliniek. Uit hun onbeschaamde woorden bleek dat ze allen elke drie maanden gingen (“Zodat ik weet welke smatjes ik aan het huilen moet maken, je weet toch”).
Onze nummers werden omgeroepen alsof we ons in het postkantoor bevonden. Ploenk! Het duurde niet lang voor ik aan de beurt was. Vrezend voor een preek (die uitbleef), loog ik voor het eerst in mijn leven wat seksuele feiten bij elkaar (Drie mannen. Twee keer. Nee.) en we gingen over tot de test. “Bent u wel eens eerder geweest, mevrouw?” Jazeker. In 2006. Ik weet het nog goed.
“Ah, mevrouw List, ik zie het al. Chlamydia.” De mevrouw aan de telefoon had haar mond halfvol. Ik zag voor me dat ze net een hap had genomen van een die ochtend zelf gesmeerde bruine boterham met jong belegen kaas en halvarine. De telefoon was overgegaan, en nadat ze vergeefs om zich heen had gekeken had ze toch maar opgenomen. Herkauwend maar rustig vertelde ze me dat ik mijn medicijnen meteen op kon komen halen aan de balie. Dat was het dan. En terwijl de mevrouw van de receptie de telefoon neerlegde en haar boterham in een Cup-a-soup Chinese tomaat doopte, zat ik thuis verbouwereerd op de grond. Ik wist dat de mogelijkheid er in had gezeten dat ik iets zou hebben. Maar dat het ook werkelijkheid zou worden, dat had ik niet voorzien. Het werd een week antibiotica slikken, en wat pijnlijke telefoongesprekken (oké, e-mails) op de koop toe.
Terwijl ik de uitslag van de HIV-test afwachtte (drie kwartier gaarkoken in je eigen angstzweet) gingen zoals elke zondaar betaamt alle doemscenario’s door mijn hoofd. Wat als? Hoe lang dan al? Wie zou ik moeten bellen? Hoe vertel je iemand überhaupt hierover? Vooraf had een vriendin tegen me gezegd: “Maak je maar geen zorgen. Zelfs als je HIV hebt kan je nog gezond leven. Kijk maar naar Hans Kesting. Hij is RIPPED. Sterker nog, waarschijnlijk leeft hij gezonder dan ons tweeën bij elkaar.” Ze had gelijk, maar het hielp verder niet. Ik kreeg het steeds benauwder, en probeerde me te concentreren op de Quote voor me op tafel (Maart 2010! Ongetwijfeld vastgehouden door mensen met aids!). De Antillianen waren stil. Ook zij hadden hun praatjes achtergelaten in het kamertje waar de zusters je te grazen nemen. Ploenk! Mijn nummer werd opnieuw omgeroepen. Eventjes sloot ik mijn ogen, voordat ik de deur opendeed. Moment van de waarheid.
“Negatief.” Ik kijk de zuster aan, ze lacht me vriendelijk toe, en ik voel me ogenblikkelijk twintig kilo lichter. “Zal ik je nog wat condooms meegeven?”, zegt ze, terwijl ik mijn jas aantrek. “Ik mag ze uitdelen namelijk.” Uit een lade haalt ze twintig kapotjes en stopt ze in mijn nog wat zweterige hand. Dankuwel zuster. Ik zal echt, echt, echt proberen ze te gebruiken.