Lang geleden zat ik in de klas bij een jongetje dat Klaas heette. Meestal fietsten wij in hetzelfde groepje buurtkinderen van school naar huis. Klaas bungelde er een beetje bij zonder veel te zeggen. Bij slager Hermans sloeg hij rechtsaf. De anderen en ik moesten nog vijf minuten door. Niemand had iets tegen Klaas en Klaas had niets tegen ons. Zijn bestaan werd in feite niet opgemerkt. Het blijft dan ook een raadsel waarom ik hem op een dag, toen we ijsvrij hadden gekregen en uitgelaten naar huis fietsten, plotseling nariep: ‘Hé Klaas, wat ben jij toch lélijk, man!’ God strafte onmiddellijk in de persoon van Gerda, een wat ouwelijk klasgenootje dat zich naar mij omdraaide en me toebeet: ‘Zeg Trudy Kunz, heb jij wel ópvoeding genoten?’
Schaatsen was er die middag voor mij niet bij. Ik bleef op mijn kamertje zitten piekeren over haar opmerking. Wat bedoelde zij precies? Mijn ouders hadden mij toch van alles geleerd? Ik sprak met twee woorden, at mijn mond leeg voordat ik ging praten en viel een ander niet in de rede. Wat viel er nog meer te weten? Haar woorden lagen zwaarder op mijn maag dan mijn eigen, op niets gebaseerde opmerking aan het adres van Klaas.
Maar dat zou spoedig veranderen. Want na de Paasvakantie bleef de plek van Klaas leeg. Zijn vader had werk gevonden in een andere stad, vertelde de klassenleraar. Maar waarom had hij dan geen afscheid genomen? Ik wist het zeker: ik had Klaas van school gepest. Daarom waren ze verhuisd.
Nu, vijf decennia later, zou ik eindelijk boete betalen tijdens de klassenreünie. Met twee oud-klasgenoten heb ik die de afgelopen maanden voorbereid en voor mij was het voornaamste doel: Klaas spreken en hem mijn excuses aanbieden. Zijn adres was het eerste dat ik boven water googelde. Ik stuurde hem een mail maar kreeg geen antwoord. Zie je wel, mijn schuld stond nog wagenwijd open. Het zien van mijn naam had de oude wond weer opengereten. Hij had zijn psychiater gebeld en terstond een extra sessie aangevraagd.
En zo straft een mens tenslotte zichzelf. Vorige week stond er een aantrekkelijke man van mijn leeftijd voor de deur. Lang, slank, aardige ogen. ‘Ik ben Klaas’, zei hij. ‘Ik moest in de buurt zijn en dacht: laat ik eens bij haar langs gaan.’ Ik verborg mijn verwarring, vroeg hem binnen en maakte thee. Daarna schonk ik een biertje en toen ook dat op was, moest ik er wel over beginnen. ‘Huh?’ reageerde hij. Hij wist van niets. Ook toen ik het voorval tot in detail voor hem beschreef - ijsvrij, fietsgroepje, slager Hermans – kwam er geen enkele herinnering bij hem boven.
Hij kwam trouwens niet op de reünie, zei hij bij het afscheid. ‘Jouw naam kwam ik nog wel eens tegen in de Libelle van mijn vrouw, maar de rest zegt me helemaal niets meer.’
En daar ging hij, samen met mijn schuldgevoel.
Nu alleen Gerda nog onder ogen komen.
Leuk hoor, zo’n reünie.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.