Vorig jaar stond Antony Hegarty van Antony and the Johnsons samen met het Metropole Orkest in Carré. Waarom werd dit niet zo'n onvergetelijk concert als het op papier leek te worden? Antony had de fout gemaakt om als een kind in de speelgoedwinkel op te gaan in de oneindige mogelijkheden die een middelgroot orkest hem te bieden had, met kitsch als resultaat.
Het Holland Festival komt er weer aan. Tenminste: het programmaboekje lag bij ons op de mat en de verschrikkelijke, onbegrijpelijk onoverzichtelijke en niet-gebruiksvriendelijke website is weer in de lucht. Niettemin belooft er dus in juni weer veel moois te zien te zijn in Amsterdam; zo faciliteert het festival vaak bijzondere en ongebruikelijke samenwerkingen. Ikzelf kijk bijvoorbeeld erg uit naar het programma waarin de als rockzanger bekend geworden stemkunstenaar Mike Patton samenwerkt met het Brussels modern muziekensemble Ictus, het Nederlands Kamerkoor en videocollectief Visual Kitchen in een uitvoering van Luciano Berio’s meesterwerk Laborintus II. Als fan van het talent en de veelzijdigheid van Patton heb ik groot vertrouwen in deze genre-overschrijdende samenwerking, maar dat dat soort projecten lang niet altijd tot iets geslaagds leiden, werd in het festival van vorig jaar bewezen.
Dat jaar kon ik mij gelukkig prijzen met kaartjes voor één van de twee razendsnel uitverkochte concerten die Antony Hegarty (bekend van Antony and the Johnsons) met het Metropole Orkest in Carré gaf. Op papier een spannende en uitdagende samenwerking: de extravagante en uitgesproken Antony Hegarty, die bij het grote publiek bekend werd met zijn pijnlijk persoonlijke plaat I Am A Bird Now (2006), waarop hij het gevecht met zijn seksuele geaardheid en zijn verlangen een vrouw te zijn bezong, ondersteund door één van de beste pop- en jazzorkesten ter wereld. Waarom werd het dan toch niet zo’n gedenkwaardige avond als het had kunnen zijn? In een eerder artikel op hard//hoofd schreef ik hoe zanger David Byrne op een geslaagde manier twee opera-aria’s opnam, voornamelijk omdat hij het materiaal naar zijn hand zette en eerlijke, persoonlijke vertolkingen ten beste bracht. In het geval van Antony en het Metropole Orkest was er eigenlijk sprake van exact het tegenovergestelde.
Foto: Passetti
Ik ken nogal wat mensen die de zanger Antony sowieso maar moeilijk kunnen waarderen; dat is begrijpelijk. Ikzelf had in eerste instantie ook behoorlijk veel moeite met het hoge, oversentimentele stemgeluid en permanente pathetisch vibrato van de man. Maar omdat zijn nummers zo persoonlijk zijn en er zo weinig afstand is tussen de artiest Antony en dat waar hij over zingt, omdat zijn artistieke personage in zo’n mate van vlees en bloed is dat je hem wel moet geloven, wist hij mij toch voor zich te winnen: de naaktheid van Antony’s artistieke uitingen smoren veel cynisme in de kiem. Maar er is nog een aspect dat mij voor hem won en het was het optreden in Carré dat mij dit deed beseffen, want mijn lichte teleurstelling toen ik na twee uur muziek weer op de stoep van de Amstel stond, vroeg om een verklaring.
Wat de platen van Antony and the Johnsons zo bijzonder maakt is uiteraard frontman Antony, maar het belang van backingband The Johnsons en hun bijdrage aan het uiteindelijke muzikale resultaat moet niet worden onderschat. Juist de Johnsons ontbraken grotendeels in Carré en waren vervangen door een vijftigkoppig orkest. Wat zij bijdragen is contrast. Antony’s getormenteerde, sentimentele zanglijnen worden voorzien van een begeleiding die dat sentiment gedeeltelijk ontkent: vaak spaarzaam, ingetogen, met doeltreffende uitbarstingen, hier en daar ongemakkelijk schurend en tegendraads wringend. In het minste geval is er sprake van niet meer dan ‘begeleiding’: onopvallend en ondersteunend, waardoor Antony’s zang haast alleen lijkt te staan, maar in het beste geval vormt het een tegenkleur, die de nummers diepte en ambiguïteit geeft: eigenschappen die onmisbaar zijn voor muziek die meerdere luisterbeurten waard wil zijn.
In Carré had Antony echter de fout gemaakt om als een kind in de speelgoedwinkel op te gaan in de oneindige mogelijkheden die een middelgroot orkest hem te bieden had. Dit resulteerde in een uitvergroting van dat wat zijn critici het meest in hem tegenstaat: overdadig sentiment en pathos. Het orkest deed bijna het hele concert lang, een paar momenten daargelaten, niets anders dan Antony bevestigen – waar zijn stem aanzwol, zwollen de strijkers aan, waar hij fluisterde, klonken er zachte piccolo’s, waar hij uithaalde, werden de koperblazers uit de kast getrokken. Het geheel werd daarom zo plat als een dubbeltje. In het theater wordt dit vaak ‘rood-op-rood’ genoemd: als een bepaald element, een bepaalde kleur, al aanwezig is, hoef je het niet op een andere manier nog eens te bevestigen – het punt is immers al gemaakt.
Gevolg van deze inschattingsfout was dat de frictie die de albums en reguliere concerten van Antony and the Johnsons zo spannend maakt, bijna geheel was verdwenen. Wat bedoeld was als het summum van emotioneel werd voor mij alleen maar afstandelijk; ik kon mij er niet meer in laten gaan. Het Nederlands heeft hiervoor twee doeltreffende Duitse woorden geleend: schmieren – onnodig overdrijven om een gewenst effect te bereiken, en kitsch. Want dat was het: kitsch. Waar Antony normaal gevaarlijk dicht tegen kitsch aanschuurt, maar telkens een aan goede kunst voorbehouden meerduidigheid weet te behouden, verloor hij zich hier in onvervalste kitscherigheid. Er was geen twijfel over mogelijk: wij hadden hier te maken met Grote Emoties en van meerduidigheid was geen sprake.
Wat misschien wel het meest veelzeggend was, was dat één van de weinige nummers waar het concert wel overtuigde Antony’s cover van Beyoncé’s Crazy in Love was. Alhoewel natuurlijk ook een veel gezien trucje (popliedje in ‘serieuze’ jas), kreeg zijn vertolking van dit overbekende nummer, uiteraard in een volslagen onherkenbaar jasje gestoken, zo’n totaal andere lading dan het origineel, dat dit contrast toch weer die spannende urgentie opriep die zijn muziek normaliter heeft en idealiter moet hebben. De vraag ‘wat moet ik hiermee,’ die niet wordt opgeroepen uit onverschilligheid of onbegrip, maar juist vanuit een onverklaarbare emotionele connectie met muziek waarvan je objectief gesproken wellicht zou zeggen: wat een overdreven gedoe; het is op die grens waar Antony het beste is, en die lag vorig jaar in Carré ver achter hem.
Antony & het Metropole Orkest - Rapture:
Antony & het Metropole Orkest - Crazy in Love: