Bepakt met een beamertas en een broodtrommel trek ik tegenwoordig van stad naar stad om in kerken en buurthuizen filosofiecursussen te geven. Met dank aan mijn moderne telefoon verlopen deze reisjes betrekkelijk soepel. Zo gauw ik aankom op een station tik ik het adres van mijn bestemming in en het kaartje wijst me de weg. “Na honderd meter naar links”, zegt hij, en ik tel mijn stappen. Het bolletje op de kaart loopt met me mee, tezamen slaan we de hoek om. Soms kijk ik even op, om te zorgen dat ik nergens tegenaan bots, maar verder blijft mijn blik de gehele wandeltocht gekluisterd aan het schermpje in mijn hand. Ik mag mezelf niet uit het oog verliezen.
In primitievere tijden (pakweg een jaar of twee geleden) kon ik mijn weg zo gemakkelijk niet vinden en was ik uren langer onderweg. Frustrerende uren waren dat, waarin ik soms dacht mijn bestemming nooit meer te zullen bereiken en ik zelfs weleens door suïcidale gedachtes werd overvallen. Het waren donkere tijden. De interactieve routeplanner is een braille voor mijn kaartleesblindheid. Het heeft mijn leven eenvoudiger gemaakt, en me zo veel tijd en energie teruggegeven. Vrienden merken op dat ik rustiger en opgeruimder overkom, gelukkiger ook wel.
Maar sinds ik het apparaatje een tijdje terug heb getrakteerd op de nieuwste software, doet de routeplanner een beetje raar. Het bolletje lijkt niet altijd te zijn waar ik me bevind en vice versa. Terwijl ik doorloop, blijft hij staan, of loopt hij tergend traag achter mij aan. Soms slaat hij zomaar een hoekje om, zonder mij.
Ik sta in Utrecht en moet zo op de Oudegracht zijn, maar weet niet aan welke kant van het station ik eruit moet. Ik kijk op mijn telefoon. Hij zegt dat ik thuis ben. Een paar keer klik ik op ‘huidige locatie’, maar hij blijft volhouden dat ik gewoon bij mezelf op de bank zit. Even begin ik aan mezelf te twijfelen. De afgelopen jaren heeft het apparaat mij toch door het leven geloodst, dan moet ik nu toch ook op hem vertrouwen? Maar nee, je kan veel van mijn huis zeggen, maar niet dat er zich een gigantisch winkelcentrum in bevindt. Dan besef ik dat het genoeg is geweest. Ik stop mijn mobiel in mijn tas en besluit m’n gevoel te volgen. Zo moeilijk kan het toch niet zijn.
Een half uur later ben ik nog steeds in het station. Ik begin lichtelijk nerveus te raken, want de eerste cursisten zullen inmiddels al in de zaal zijn gearriveerd. "Bent u bekend hier?" vraag ik aan een man met een wollen muts. "Niemand is hier bekend, dit is een station", zegt hij. "Waar is de uitgang?" roep ik hem achterna, maar hij is al verdwenen.
"U moet de verkeerde uitgang hebben genomen", zegt de vrouw met de gele regenjas lacherig, "Dit is het Jaarbeursplein, u moet naar de binnenstad. U kunt het beste het station opnieuw ingaan en er dan via de andere kant weer uit." Mijn cursus begint over tien minuten, de tijd die ik doorgaans nodig heb om de beamer op te warmen. Ik pak mijn telefoon met trillende hand. De beheerder moet op de hoogte worden gebracht dat ik later zal zijn, hij kan het doorgeven aan de cursisten en extra koffie voor ze zetten. "De cursus filosofie?" bromt de man aan de andere kant van de lijn. "Die begint toch pas volgende week? U kunt lekker thuis zitten vandaag."
Terwijl een vlaag van rust door mijn lichaam trekt, ga ik op de stoep zitten en kijk om me heen en zie de gebouwen die staan waar ze staan en de mensen die allemaal op weg zijn ergens naartoe.