In haar nieuwe film wil Sunny Bergman laten zien dat ook linkse, progressieve mensen zich schuldig maken aan racisme. Een belangwekkend uitgangspunt, maar daarmee is het nog niet meteen een goede film.
Zondag nestel ik me op de bank voor de documentaire van Sunny Bergman, Wit is ook een kleur. Ik ga iets leren over mijn witte privileges en ik heb er zin in. De documentaire begint veelbelovend. Nogal platte, witte mensen zitten op bootjes hun VOC-levensstijl te vieren. Er worden geen conclusies getrokken, dat is aan de kijker.
Daarna mogen we naar een kringgesprek kijken van witte en zwarte mensen die zojuist een stap-naar-voren/stap-naar-achteren-experiment uitvoerden dat duidelijk moet maken wie de meeste privileges kent, en wie de minste. De witte mensen eindigen vooraan, de zwarte mensen achteraan. Indrukwekkend om te zien, vooral de paniekerige blikken van de witte mensen: hoe gaan we ons hieruit lullen? Een man probeert het door te zeggen dat hij het ook weleens moeilijk heeft omdat hij lang is. Een ander door te zeggen dat hij ook niet houdt van veel blauw op straat. Ongemak over wit privilege in beeld gebracht.
Opgevoerd wordt Philomena Essed. Zij is een gerespecteerd hoogleraar Critical Race, Gender and Leadership Studies. Maar bij haar verhaal krijg ik voor het eerst twijfels bij de documentaire. Het lijkt alsof er dusdanig geknipt is in het gesprek met Bergman, dat de beweringen van Essed geen antwoorden zijn op haar vragen. Essed praat niet over haar eigen onderzoek, maar deelt een paar algemeenheden met een ernstig knikkende Bergman ernaast. Haar uitspraken zijn niet één op één toepasbaar op het experiment van zojuist, maar lijken dat wel. Het is een van de weinige wetenschappelijke omkaderingen in de film en had daarom best wat meer om het lijf mogen hebben.
Hierna volgt een gesprek met de ouders van Bergman waarbij Bergman reflecteert op wat haar ouders hun kind hebben verzuimd te leren over witte privileges. Daarna citeert ze zangerig uit het Kinderen-voor-Kinderenlijflied, ´een kind onder de evenaar is meestal maar een bedelaar´. Wat echter sinds 1993 gezongen wordt in het lied is: ´een kind onder de evenaar wordt later vaak een bedelaar´. Ook schrijnend wit paternalisme, maar wel wezenlijk iets anders. De zin zegt namelijk niet dat kinderen onder de evenaar minder zijn dan kinderen erboven, maar dat hun geografische locatie bepaalt of ze wel of niet in armoede opgroeien. Dit verschil maakt uit, want hierna gaan we naar het experiment waarin kinderen met een witte en zwarte pop spelen en denken dat de witte pop slimmer is. Bottom line: wij voeden onze kinderen op om te denken dat zwarte mensen minder zijn. Dat kan misschien zo zijn, maar ik betwijfel of ze dat van Kinderen voor Kinderen hebben geleerd. Dit maakt het niet minder erg, maar er wordt een niet-bestaand verband geïmpliceerd.
Tegen het einde zijn we getuige van een vreemd zelfbedacht experiment. Er komt een Hollandse Held aan bod van wie we moeten aannemen dat hij, zonder dat dit goed wordt toegelicht, een dubieus slavernijverleden heeft. Nu denk ik dat daarvoor betere voorbeelden dan Michiel de Ruyter te verzinnen zijn, maar waarschijnlijk dachten de documentairemakers: goh, hij heeft vast weleens een slaaf op z´n boot gehad, dus hij voldoet. Het portret van De Ruyter wordt rondgesjouwd op een bijeenkomst voor mariniers als een boegbeeld voor ons foute verleden. De Ruyter is de oprichter van het Korps Mariniers; de documentairemakers konden ervan uitgaan dat de mensen op de bijeenkomst zijn portret zouden herkennen en er positief op zouden reageren. Dit gebeurt dus ook. Vervolgens wordt de conclusie getrokken dat mensen niet stilstaan bij het foute verleden van Michiel de Ruyter, nog steeds zonder toelichting op dat foute verleden. Terug naar de studio.
De drijvende gedachte achter de documentaire boeit enorm. Witte mensen leven in een witte bubbel, en denken daardoor dat hoe zij de wereld zien universeel is. Dit leidt tot gevoelens – onbewust of bewust – van superioriteit. Bergman zegt aan het begin van de documentaire dat ze het niet wil hebben over het racisme van Henk en Ingrid, maar over het sluimerende racisme in haar eigen kringen: linkse progressieven. Wat ik jammer vind is dat ze daar juist niet in slaagt. Want de meest spraakmakende beelden zijn die van de witte mensen in de bootjes op de Amstel en in de volks- en vinexwijken, de mariniers, en een mevrouw die op het terras een kop thee drinkt naast een Black Lives Matter-demonstratie en zegt dat ‘alle aandacht altijd naar die zwarten gaat’. Zij reageren allen openhartig en soms racistisch op de vragen van Bergman en dit levert interessante beelden op. Maar ze zijn geen linkse progressieven.
Ik kan helaas niet de hele documentaire puntsgewijs bespreken – misschien dat De Snijtafel zich er eens aan kan zetten. Maar de lovende recensies de volgende dag in de Volkskrant, NRC Handelsblad, Het Parool en HP/De Tijd verbaasden me. Ik vermoed dat veel mensen die zeggen dat de documentaire goed is bedoelen: 'Ik ben het eens met het punt dat Sunny Bergman probeert te maken en ga daarom het belang van deze documentaire onderstrepen’. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen, en ik denk ook dat ik het met het punt van de documentaire eens ben. Maar ik denk dat dat punt beter gemaakt had kunnen worden. Het doel schijnt de middelen te heiligen, maar in dit geval had ik graag gezien dat het onderwerp de documentaire kreeg die het verdient.
Afbeelding: still uit Wit is ook een kleur.