In Re: kijkt hard//hoofd van een afstandje naar actuele zaken. Naar aanleiding van de Nederlandse vertoning van de Kurt Cobain-documentaire Montage of Heck herlas Emy de Dagboeken van Kurt Cobain (2002) en de bandbiografie Nirvana – Come as you are (1995).
A)
Ik zit al weken opgesloten in het hoofd van Kurt Cobain. Het doet je hier niet denken aan hartvormige doosjes. Eerder aan een spookhuis. In Kurts hoofd word je heen en weer geslingerd. Van verafgoding van een select groepje punkrockers naar verachting voor de bands in de hitlijsten. Van een fascinatie voor zeepaardjes en ingewanden naar gevit op popjournalisten en zijn eigen maag. Van liefde voor vrouw Courtney Love en dochter Frances Bean en vrouwen in het algemeen naar haat voor rednecks, macho’s en homofoben. Kurt wil succes, hij eist succes, hij vindt succes onverdraaglijk.
B)
Op mijn negende ontwikkelde ik een kleine obsessie voor Nirvana. Ik was er vroeg bij en toch te laat. Het was 1995 en Kurt had in april 1994 zelfmoord gepleegd. De muziekwereld was nog bezig die schok te verwerken – MTV herhaalde steeds de Unplugged-opnames waarbij Nirvana blauwverlicht speelde op een huiskamerachtig podium vol witte lelies en zwarte kaarsen. Ik had net in die tijd het plan opgevat meer over popmuziek te weten te komen en mijn dertien jaar oudere broer had me voor MTV gezet: ‘Schrijf maar op wat je leuk vindt.’
Dat ik bij mijn MTV-luistersessies Nirvana uitverkoos, was niet alleen omdat hun liedjes zo goed in het gehoor liggen. Het was de gepijnigd uitgerekte shiver aan het eind van de Lead Belly-cover Where did you sleep last night waar ik bij opveerde. Zoals ik de dag daarvoor nog de pandabeer had willen redden, zo wilde ik nu Kurt redden. Rijkelijk laat.
Dat Kurt de mooiste jongen was die ik tot dan toe had gezien werkte ook niet tegen.
Het voelde slecht en het voelde goed, medelijden hebben met die mooie dode jongen, en daardoor ook zelfmedelijden kunnen hebben. Kurt en ik, wij waren allebei eenzaam, anders. Kurt en ik, zo wist ik na het lezen van Michael Azzerrads bandbiografie Nirvana – Come as you are (Nederlandse vertaling 1995), deelden een hekel aan sportieve activiteiten, zaten beiden in de achterhoede, hielden beiden van tekenen en van muziek. In Kurt meende ik een zielsverwant te hebben gevonden (ik was nogal hard op zoek naar een zielsverwant, ik zag er ook één in meester Harry van groep 5). Ik herinner me dat ik voor de badkamerspiegel stond met een gevoel van peilloos en ongegrond verdriet en dat ik dacht ‘Ik haat mezelf, net als Kurt’.
A)
Het schattige blonde jochie dat op een linkshandig minigitaartje probeert te spelen. De hyperactiviteit, de scheiding, de schaamte, de rebellie, de maagpijn, de heroïne, de hits. Van het ene familielid naar het andere verscheept. Een punkrocker, een junkie, een legende. Ergens heb ik dit eerder gehoord.
B)
Voor een negenjarige fan was het wel zo veilig dat Kurt dood was. Op de weg naar serieuze verliefdheid gaan meisjes door verschillende oefenstadia – eerst de paarden, vervolgens de popidolen, dan die onbereikbare jongen uit de hoogste klas, tot er uiteindelijk een realistisch liefdesobject is gevonden. Liefhebben is eng, daar moet je voor trainen. Kurt was nog een stadium tussen de paarden en de levende popidolen. Hij bevond zich in een staat van onaanraakbaarheid die niet meer verstoord kon worden. Wie dood is, kan van iedereen worden – hoe hard dat ook is voor degenen van wie hij werkelijk was. Kurt was als een christusfiguur, zonder de zoetsappige en dogmatische connotaties van het christendom.
Bij mijn spreekbeurt over popmuziek in groep 6 liet ik All apologies horen op een cassettebandje en vertelde ik over Kurts zelfmoord. Ik had een hand-out gemaakt met tekst uit Nirvana – Come as you are. ‘Nooit [zal] iemand zeker weten waarom hij het heeft gedaan’, stelt Azerrad aan het einde van zijn boek. Dat stond op mijn hand-out, gelijk gevolgd door de emotionele, verheiligende slotparagraaf:
In die eerste dagen na zijn dood stond me een beeld van Kurt voor ogen dat ik maar niet van me af kon zetten. Het stamde van het Reading Festival in de zomer van 1992. Nog steeds gehuld in de lange doktersjas die hij voor het optreden had aangetrokken, liep hij hand in hand met een jongetje het podium af dat, zo bleek later, aan een ongeneeslijke vorm van kanker leed en erin was geslaagd tot de kleedkamers door te dringen. Kurt daalde langzaam de trap van het podium af, beschenen door de smalle lichtstraal van een Kleigl-spotje. Zo geheel in het wit en met zijn glanzende blonde haar was hij net een engel en de jongen een cherubijntje. Kurt werd door een hele horde mensen omringd, maar op de een of andere manier stonden zij geen moment in het licht. Niemand zei iets. Het was heel stil, vooral na het oorverdovende kabaal van het optreden. De omstanders volgden hem over het gangpad tussen de tenten van het artiestendorp achter het podium door en opeens sloeg hij, nog steeds hand in hand met het jongetje, een hoek om en was verdwenen.
Op de hand-out had ik ook een foto van Cobain geplakt waarop hij er uitermate melancholiek en engelachtig uitzag.
De leraar van groep 6 zag het allemaal verkrampt aan.
Na mijn spreekbeurt, op weg naar gym, kwam het allerstoerste meisje van de klas – knap, sportief, brutaal, Amerikaans paspoort – op me af. ‘Dat was een coole spreekbeurt,’ zei ze. Nooit kreeg ik een lager punt voor een spreekbeurt, en nooit was ik trotser. Popmuziek bleek de weg naar een ander soort coolheid. Wie niet uitblinkt met gym en wie gevatte opmerkingen pas twee uur bedenkt na de situatie waarin ‘ie ze nodig had, die moet z’n alternatieve bandjes kennen. Dat had Kurt zelf als tiener ook bedacht.
C)
Montage of Heck (2015) brengt je dichter bij Kurt dan je misschien wil zijn. Regisseur Brett Morgen kreeg van Courtney de sleutel van de opslagbox met al Kurts spullen. Hij vond gitaren, schilderijen, notitieboekjes, veel wat we al kenden, maar ook dozen vol audio-opnames (waaronder Kurts audiocompilatie van van-alles-en-nog-wat ‘Montage of Heck’). Hij interviewde Kurts moeder, zus, vader, stiefmoeder, Courtney en (Nirvana-bassist) Krist Novoselic. Hij gebruikt home-video’s van Kurts moeder met Kurt als ronddartelende peuter en home-video’s van Kurt en Courtney met een lachende baby Frances Bean. Via animaties van de Nederlandse Hisko Hulsing komen periodes met weinig beeldmateriaal tot leven. Montage of Heck is een aaneenschakeling van beelden en geluiden zonder adempauze die regisseur Morgen zelf terecht ‘een Cobain-achtbaan’ noemt, een spiegeling van Kurts hoofd dat nooit stilstond.
A)
Wie te lang in Kurts hoofd blijft ronddolen, loopt een aanzienlijk risico weg te zakken in een apathische haat voor zichzelf en de wereld. Maar er zijn minuscule ademgaten waardoor net genoeg lucht komt om soms even te kunnen denken dat je hier gelukkig zou kunnen zijn; af en toe een sarcastische opmerking die niet zo wrang is dat je er niet meer om kunt lachen: ‘I wish I were gay, just to piss off homophobes,’ ‘I like to write poetry. I like to ignore others’ poetry.’ Het is hier ook fascinerend, je wil erbij zijn als er weer iets onverwachts gebeurt, je moet erbij zijn, je volle aandacht wordt opgeëist. En het is hier vertrouwd. Als een vriend, als een oude vijand.
B)
Mijn obsessie met Kurt en Nirvana duurde niet lang. Op mijn tiende verhuisde ik, de nieuwe klas bleek aardig, ik hoorde erbij, de teen angst smolt tijdelijk weg. Toen die teen angst een paar jaar later weer aanzwol, voelde Nirvana als een gepasseerd station, te voor-de-hand-liggend, te veel iets voor op schoolfeesten. Marilyn Manson was subversiever, Eels vertroostender. Kurt was ver weg, een kinderknuffel verstoffend op zolder.
Pas met het verschijnen van de Dagboeken in 2002 pakte ik hem weer op, halfslachtig. De Dagboeken las ik niet stuk, ik bladerde ze alleen wat door. Voor een zestienjarig meisje waren ze op het eerste gezicht niet bijster interessant. Veel bewonderende brieven naar medemuzikanten, veel plannen voor de band, veel gewelddadige stripjes. Je krijgt een beeld van hoe Kurt was, maar geen romantisch beeld.
Net goed natuurlijk, want het is ook opdringerig om de dagboeken van wie dan ook te willen lezen, en zeker van je idool.
Niet mijn dagboek lezen als ik weg ben. Okee, ik ga nu naar m’n werk. Als je vanmorgen wakker wordt, wil je dan mijn dagboek lezen. Kijk door mijn dingen en zie wie ik ben.
Zo openen de Dagboeken. Maar dat was waarschijnlijk aan Kurts toenmalige vriendin Tracy Marander gericht, in elk geval niet aan zijn fans, niet aan mij.
A)
De bandbiografie, de dagboeken, en nu de documentaire, het zijn pogingen Kurt terug te halen, in zijn aanwezigheid te verkeren, naderbij te komen, een klein beetje, bij iemand die zelf niets moest hebben van zo’n persoonscultus. Ik zeg dat ik in Kurts hoofd zit, maar ik heb geen idee. Uiteindelijk kan ook het indrukwekkende Montage of Heck niets anders zijn dan een verre benadering van hoe Kurts hoofd moet zijn geweest.
Ook bij verre benadering is het een plek die boeit en raast. Een plek waar je wil zijn. En een plek waar je het niet lang uithoudt.
Er zijn enkele extra voorstellingen van Montage of Heck ingelast bij Pathe Bioscopen.
Emy Koopman (1985) is Hard//hoofd-redactielid, literatuurwetenschapper, psycholoog en schrijver. Haar debuutroman Orewoet verscheen in september 2016 bij Prometheus. // emy@hardhoofd.com
Robert van Raffe is stripauteur, illustrator en student filosofie. Tijdens zijn studietijd aan de kunstacademie ontwikkelde hij een fascinatie voor het dandyisme waar hij nooit meer helemaal van is genezen. Hij verwierf enige bekendheid met het feit dat hij nooit sokken draagt.