Nooit in mijn leven heb ik zoveel vlees gegeten als in die zes maanden dat ik vegetariër was.
Ik zat in de vijfde klas van de middelbare school en ging veel om met dierenrechtenactivisten. Onder invloed van deze lieden besloot ik mijn levensstijl drastisch te veranderen en daarmee de carnivorische vrede van mijn ouderlijk huis op de proef te stellen. Mijn moeder deed haar uiterste best elke avond iets smakelijks op onze borden te toveren wat ik met een goed geweten tot mij kon nemen. Het ging haar niet makkelijk af, want de culinaire traditie van haar geboortegrond Hongarije staat nou niet op de eerste plaats bekend om z’n tofuballen. Eigenlijk kon ze het niet aanzien dat haar enige zoon in de kracht van zijn leven weigerde het bloed te proeven dat onze voorvaderen zo sterk had gemaakt. En toch, zoals het een echte moeder betaamt, steunde ze me onvoorwaardelijk in mijn persoonlijke strijd. Het was een strijd tegen de smaakpapillen en voor de illusie van het engagement. Dit tot groot ongeluk van mijn vader, die zijn biefstukjes steeds vaker zag veranderen in gegrilde paprika’s en andere goedbedoelde alternatieven.
Echter, wanneer ik huiswaarts keerde na een avondje stappen (wat ik, niet geheel toevallig, in deze periode steeds vaker begon te doen) was het jachtseizoen voor mij geopend. Geen snackbar op mijn route bleef onbezocht en op schimmige straathoeken verorberde ik met een manische blik in mijn ogen vele kilo’s kroketten, frikadellen en berenlullen. Gefrituurd dood vlees zorgde ervoor dat ik mij voor even weer een compleet mens voelde. Terwijl ik me volvrat keek ik schichtig om mij heen of er geen bekenden aankwamen. Ik was er op voorbereid elk moment weg te moeten rennen, een spoor van knoflooksaus achter mij latend.
Illustratie: Irene Wiersma
Mijn alcoholgebruik nam met de week toe, zodat ik tenminste zonder schuldgevoelens mijn dubbelleven in stand kon houden. Wanneer ik dan de volgende dag met een fikse kater wakker werd, proefde ik ergens in mijn gehemelte nog de excessen van de bio-industrie. Maar wanneer ik een fikse pot rechtsdraaiende kruidenthee zette en mijn piercings in de juiste volgorde reeg, kon ik mezelf weer breed lachend in de spiegel aankijken. Alles wat in de duisternis was voorgevallen verdween in de diepste krochten van mijn onderbewuste, tot het niet meer was dan de vervagende herinnering van een droom in een droom.
Toen ik op een dag in het gezelschap van mijn toenmalige inspiratoren een steen door de ruiten van de McDonalds wierp en het personeel in mij een klant van de voorgaande nacht herkende, was het duidelijk dat de eindtijd van mijn pogingen tot idealisme was aangebroken. Hiermee verdween ook de hartelijkheid waarmee ik in bepaalde kringen welkom was. Wij voerden onze acties in principe onherkenbaar uit, maar ik ben nu eenmaal claustrofobisch aangelegd, dus zo’n bivakmuts is niet aan mij besteed. Zonder masker was ik eigenlijk vanaf het begin al een merkwaardige activist en gedoemd om te falen in mijn gecultiveerde snackschizofrenie.
Sindsdien eet ik in volledige transparantie en relatieve nuchterheid mijn porties vlees. Biologisch vlees welteverstaan (nou ja, meestal dan, zeg ik er maar bij, want anders moet ik weer op mijn hoede zijn dat u mij ergens op betrapt), want dat is heel goed mogelijk nu ik niet meer afhankelijk bent van de cuisine de la cafetaria. En laat u niet misleiden door bovenstaande bekentenissen, er is wel degelijk een wakkerend vlammetje moreel besef in mij aanwezig. Eigenlijk was mijn afscheid van het vegetarisme het beste dat het dierenrijk kon overkomen. De diertjes mogen mij wel dankbaar zijn. Mijn ouders zijn dat zeker.