De mandril heeft hoektanden ter grootte van mensenduimen en een gezicht in oorlogskleuren. Toch is deze aap de muze van menig schilder. Marius vergelijkt twee portretten.
Kunstenaars hebben het vandaag de dag niet makkelijk; het is vrijwel onmogelijk om werk te maken dat echt vernieuwend is. Ook als toeschouwer kijk ik naar eigentijdse schilderijen met de kunstgeschiedenis in mijn achterhoofd. Tijdens het bekijken van tentoonstellingen komen in gedachten vaak andere kunstwerken bovendrijven die mijn observaties beïnvloeden. Soms vormen zich in mijn gedachten onbestaande tentoonstellingen, of ontstaan er tweeluiken tussen zichtbaar en denkbeeldig werk.
Zo'n imaginair tweeluik ontstond onlangs toen ik in Museum Boijmans van Beuningen het schilderij ‘De mandril’ (1926) van Oskar Kokoschka (1886-1980) bekeek. Hierop was een wild geschilderde mandril te zien. Ik moest vrijwel direct denken aan het veel nieuwere ‘De mandril met de wielewaal’ (2009) wat ik enkele jaren geleden tijdens een tentoonstelling van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst had gezien. Ik zag de beeltenis helder voor me, een blauw schilderij met een mandril en een klein vogeltje in zijn hand. De naam van de kunstenaar kende ik ook nog. De afgelopen jaren had ik namelijk meer schilderijen van de Duitse Marie Aly (1980) gezien, maar aan het schilderij met de mandril had ik al jaren niet meer gedacht, tot op het moment dat ik de mandril van Kokoschka zag.
De twee kunstenaars delen in ieder geval eenzelfde interesse voor de mannetjes-mandril. Het is niet vreemd dat dit dier hen zo aanspreekt. Beide schilders hebben een voorliefde voor felle kleuren en dit is precies het meest opvallende kenmerk van de mandril. Charles Darwin schreef in zijn The Descent of Man: "No other member in the whole class of mammals is coloured in so extraordinary a manner as the adult male mandrills." Hij heeft gelijk. Met de rode neus, blauwe wangen en gele baard schitteren de primaire kleuren in optima forma. De mandril heeft een kop als een Afrikaans masker, beschilderd met het palet van Mondriaan.
In 1926 woonde Kokoschka in Londen en kreeg daar van de plaatselijke ZOO toestemming voor het maken van schilderstudies buiten de openbare bezoektijden om. Kokoschka maakte hier wekenlang gebruik van. Zijn werkwijze zou je kunnen omschrijven met één woord: beweging. Dieren waren zijn ideale modellen omdat deze simpelweg niet poseren. Ze zijn steeds in beweging en Kokoschka vond het een uitdaging om daar met snelle kwaststreken en toetsen steeds op te anticiperen. Hij koos als subject een mooie mandril uit met de typisch Britse naam George.
Als je het schilderij bekijkt zou je niet zeggen dat het hier om een mandril in gevangenschap gaat. Er is geen spoor van tralies, hekwerk of een betonnen vloer. Kokoschka schilderde George alsof hij weer terug was op de plek waar hij thuishoort: de veelkleurige, woeste jungle van Afrika; met lianen, watervallen en gigantische bomen. De expressieve manier van schilderen zorgt ervoor dat de mandril in volle beweging lijkt, precies waar Kokoschka op uit is. De mandril lacht zijn scherpe hoektanden bloot. Een vaak gehoorde bijnaam voor de wilde mandril is ‘woudduivel’ en die naam doet dit geschilderde dier eer aan. Hij is volledig op zijn gemak in zijn geliefde habitat.
Marie Aly heeft een werkwijze die bijna tegenovergesteld is aan die van Kokoschka. Zij schildert niet naar de directe waarneming, maar zij gebruikt foto's als aanleiding. Zo'n foto vormt slechts een eerste startpunt, want ze schildert al snel grote delen uit haar hoofd. Aly is er dan ook niet op uit om een natuurgetrouwe gelijkenis te schilderen. Zij laat zich in haar portretten inspireren door zowel alledaagse kitsch als renaissancekunst. Van Michael Jackson tot Dürer, van een studiegenoot tot een aap, allemaal worden ze in een dromerige tijdloze wereld geschilderd.
‘De Mandril met de Wielewaal’ is zo'n dromerig portret. De mandril zit stijfjes in zijn vertrek. Op de betonnen vloer ligt een kleedje met daarachter een muur. In dit schilderij is geen spoor te ontdekken van een tropische jungle. Dit is een echt dierentuin-dier. Het geluid van kolkende junglerivieren heeft plaatsgemaakt voor dat van jengelende kinderen die de aandacht van de aap proberen te trekken. Maar dat zal ze niet lukken. Met een contemplatieve blik kijkt deze mandril voor zich uit. In zijn hand houdt hij een klein vogeltje, een heldergele wielewaal. De twee dieren lijken vriendschap met elkaar te hebben gesloten. Het is een ontroerend gezicht; de imposante aap samen met het kleine, kwetsbare vogeltje in zijn groot handen. Hij kan het vogeltje gemakkelijk fijndrukken of verslinden. Maar dit doet hij niet.
Uiteindelijk is het juist de combinatie van zowel Kokoschka's als Aly's mandril die mijn fantasie blijft prikkelen. Ik droom weg, naar een plek waar ik nooit ben geweest en misschien wel nooit zal komen: de Afrikaanse jungle. Het doet er voor mij niet toe waar Aly de inspiratie voor haar schilderij heeft gevonden. Waar ik als kijker veel meer plezier uithaal is het nagaan van mogelijke bedoelingen en mogelijke verbanden. In mijn hoofd vormt zich uiteindelijk een kloppend geheel. Voor mij zouden de schilderijen alle twee over mandril George kunnen gaan. Kokoschka heeft hem zijn vrijheid teruggegeven in verf, Aly schildert geen jungle maar geeft mij subtiele, zinnenprikkelende suggesties. Ze laat het dier zachtjes dromen, en ik droom met hem mee.
--
Dit is een gastbijdrage van Marius van de Goor. Marius (1985) woont en werkt in Utrecht. Hij is beeldend kunstenaar en organisator van kunstenaarsinitiatief Das Spectrum.