Toen ik afgelopen zondag ontwaakte, voelde ik iets nieuws. Niet de welbekende droge keel of de snerpende koppijn, niet de warme arm om mijn middel. De lucht die door het open raam kwam, was van de ene op de andere dag koud geworden. De zon scheen ook al niet. Herfst. “Ik heb zin in mandarijnen,” zei ik tegen mijn nog-half-snurkende logé. “Volgens mij is het weer mandarijnenseizoen.” Het leek me wat vroeg, aangezien de zomer net voorbij was. (Hoewel dat eigenlijk al de nazomer was, officieel herfst, maar die viel weer in de zomer. In de lente was het 28 graden, dus welk seizoen wanneer viel was überhaupt wat discutabel.)
Ik heb nog nooit een jaar meegemaakt waarin zo veel mensen klaagden over het weer: er was te veel sneeuw, te veel zon en te veel regen. Ik vond het niet zo erg, die ‘zomer’. Regen ruikt lekker en echt koud was het niet. Ik hoefde ook geen bakken met geld uit te geven aan factor 50 zonnebrand om mijn blanke huid te conserveren. Mijn veilig-in-een-panty-gehulde dijbenen schaafden nooit bezweet tegen elkaar. Slechts één keer wilde ik het liefst onder een koude douche wonen.
Mijn omgeving deelde deze mening natuurlijk niet. Zomerdepressies waren alomtegenwoordig. Ik kon mijn kont niet keren of een vreemde zei tegen me: “Koud hè, nat hè, kut hè?” Ik knikte altijd maar een beetje, maar ook ik kan natuurlijk regelmatig worden betrapt op het zogenaamde ‘weerpraatje’.
Waarom? Rajenda Pradhan, Nepalees antropoloog en werkzaam in New Delhi, wilde dit ook weten. In het artikel “Mooi weer meneer – Why do the Dutch speak so often about the weather?” uit 1989 onderzocht Pradhan waarom Nederlanders te pas en te onpas over het weer spreken. En hij vond drie verklaringen.
De eerste was een fysische of klimatologische (het weer is onvoorspelbaar en slecht), de tweede een sociale (het weer is een neutraal gespreksonderwerp). Deze verklaring hanteren wij Nederlanders ook graag. Echter, Pradhan komt met een derde argument. Volgens hem is de Nederlander zo geobsedeerd door het weer omdat dit het enige lijkt te zijn in ons Vinexlandje wat niet te reguleren valt. We kunnen alles aan banden leggen, behalve het klimaat en de wisselvalligheid van de seizoenen. Zodoende komen we met broeikassen en praten we constant over het weer.
Gelukkig hebben de supermarkten al tijden door dat het seizoensproduct een ouderwets begrip is. Door goedkope transport en arbeid kan er twaalf maanden lang worden gezaaid, geplukt, en verscheept. Nadeel van dit gebrek aan seizoenen is het steeds vroeger aanbieden van producten die zich middels symboliek verbinden aan een bepaalde periode in het jaar. De pepernoot, de kerstkrans, het paasei. Albert Heijn maakt er al lang geen geheim meer van dat ze achterlijk vroeg beginnen met het verkopen van Sinterklaasproducten. Is de anticipatie niet half the fun? Wat is er nog leuk aan Pasen als je 24/7 aan chocolade eieren kan komen? Moest je een behoefte in de markt niet juist creëren met schaarste?
Wanneer je een mandarijn in de hand neemt, weet je al wat het gaat worden. Voelt ‘ie zacht en is de schil wat los van de vrucht? Dikke kans dat hij net iets te droog is. Te veel pitten en het vel ineengekrompen. Dunne schil? Verwacht dan een net-iets-te-zure vrucht. Een netje mandarijnen is óf perfect, óf prullenmandwaardig. Maar de mandarijn is vooral: herfst. Ik zie ook wel dat de supermarkten ze het hele jaar rond verkopen, maar daar doe ik met liefde drie seizoenen lang paardenkleppen voor op.