Op zoek naar de verschillen tussen Nederland en België, stapte Roos in een bus vol Vlamingen voor een rondreis door Nederland. Schrijver Louis Paul Boon deed het immers 65 jaar geleden ook. Het werd een dag met angstaanjagende architectuur, wellustige literatuur en Vlaamse friet.
Nederland ken ik nauwelijks, laat staan België, besloot ik eerder. Het verhaal over de verschillen tussen Nederland en België dat ik had geprobeerd te schrijven eindigde met veel vragen. Is Nederland, zoals essayist Marc Reugebrink een week eerder in de Groene Amsterdammer stelde, nog altijd het grote voorbeeld voor de Belgen? Hebben Belgen een minderwaardigheidscomplex, en zijn Nederlanders arrogant? Na wat lezen en rondvragen voelde ik er nog maar weinig voor te beschrijven wat dan “typisch” Belgisch of Nederlands zou zijn. Wat heb ik als Amsterdammer die toevallig naar Antwerpen is verhuisd daar nog aan toe te voegen? En belangrijker, wat schieten we ermee op?
Met die vragen in mijn achterhoofd stapte ik twee dagen later met zo’n veertig Vlamingen in een bus voor een rondreis door Nederland. Dit in navolging van de reis die de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon in 1946 maakte. Ook hij vroeg zich als beginnnend schrijver af of we op de verschillen moeten letten wanneer we een ander land bezoeken, of dat we "de dingen [moeten] zoeken die ons verenigen?”. In een aantal dagen reed Boon van Limburg naar Friesland naar Den Haag. In eerste instantie om verslag te doen van de wederopbouw, maar dat was lang niet altijd wat Boon interesseerde. Zijn reportage, Holland door de vóór-ruit van een autobus heen, is een sympathiek verhaal over het opkrabbelende Nederland. Het zit vol verbazing over bloembakken op de vensterbank, een Hollandse achternaam als Naaktgeboren, de eigenaardige winkels in Amsterdam, en zijn opvallende medereizigers.
Schoolreisjesgevoel
We doen het 65 jaar later nog eens dunnetjes over op twee afzonderlijke dagen. Rutger, de zelfverklaarde “Boon-onwetende onnozeling”, deed al verslag van de eerste dag, en schrok van het fanatisme van zijn medereizigers en hun verontwaardigde blikken toen hij bekende Boon nooit gelezen te hebben. Mijn kennis van Boons werk beperkte zich tot een fragment van een toneelvoorstelling van zijn roman Vergeten Straat, en de eerste pagina van Kapellekesbaan die ik een week eerder om vier uur ‘s nachts in mijn handen geduwd kreeg.
Zijn Holland-reportage had ik in mijn jaszak. Maar ik kwam niet alleen voor Boon. Ik vroeg me vooral ook af hoe Nederland er uit ziet door de voorruit van een Vlaamse autobus. Welk Nederland zag Boon en welk Nederland zien wij nu? Hoe anders is dat dan België? En wie stappen er op een gure zondagochtend in Antwerpen-Berchem op die bus om dat Nederland te zien?
Om met dat laatste te beginnen: veel 50-plussers, Boon-fanaten, maar ook Nederland-liefhebbers (sommigen plakken er nog een paar dagen Amsterdam aan vast) en een groepje literatuurstudenten die meegaan voor het 'schoolreisjesgevoel, in zo’n bus met microfoon'. Door de microfoon wordt voorgelezen uit Boons reportage, en al bij de eerste zin wordt duidelijk dat Boon een heel ander Nederland zag dan wij vandaag. De 'muur van formulieren' die de twee landen van elkaar scheidde is vervangen door een blauw verkeersbord; het verwoeste centrum van Rotterdam door de indrukwekkende skyline die mij nog altijd onnederlands aandoet.
“In Antwerpen zouden we toch eigenlijk ook zo’n brug moeten hebben,” verzucht iemand achter me wanneer we langs de Willemsbrug rijden. Wanneer Thomas, onze rondleider in gele regenjas, vertelt over de naoorlogse architectuur lijken de meesten toch opgelucht dat Antwerpen dit soort modernistische hoogstandjes niet kent. Ondertussen vraag ik onder mijn reisgenoten verder naar Nederland als voorbeeld voor de Belgen. “We vinden Nederland leuk hoor, we komen graag in Rotterdam en Amsterdam,” zeggen de literatuurstudenten, “maar Nederlanders moeten niet denken dat we bij Nederland willen horen.” Ook voor Filip, de vriendelijke, goedgeklede jongen naast wie ik in de bus was gaan zitten, is Nederland geen voorbeeldland. Er zijn leuke steden en interessante opleidingen, maar daar blijft het wel bij. “Als ik eerlijk ben, associeer ik Nederland vooral met de Febo.”
Grote Fan
Op de tweede verdieping van een uit de kluiten gewassen bruin café in Den Haag is een debat georganiseerd over Boon en zijn Nederlandse collega W.F. Hermans. Aan mijn tafel zit een Grote Fan (in toewijding en postuur). Een boek van Boon, notitieblok en scherp geslepen potlood liggen al klaar als een vlotte jongen onze bestellingen komt opnemen. “Oei, alleen maar Brand of Heineken? Doe dan maar 'ne koffie.” Ik kijk om met een blik van plaatsvervangende schaamte, me verexcuserend voor de karige bierkwaliteit. Terwijl er door de uitgevers vooral wordt gesproken over verkoopcijfers, oplages en de weinige belangstelling voor Boon in Nederland, knikt de Grote Fan me even later vrolijk toe vanachter een tripel.
Nadien hoor ik een man mompelen, precies luid genoeg zodat ik hem kan horen: “Wat een onzin eigenlijk, een gesprek over hoeveel Boon in Nederland wordt gelezen”. De man met de pet komt uit West-Vlaanderen, maar woonde 43 jaar in Nederland en steekt van wal. “De verschillen tussen Nederland en België zijn zo vaak overdreven. Weet je wat het is? België heeft de afscheiding met Nederland moeten legitimeren en de verschillen veel groter gemaakt. Het beeld van ‘de protestantse Nederlander’ bijvoorbeeld, terwijl er heel veel katholieken in Nederland wonen!” Hij gaat nog even door en pleit voor meer reizen tussen Nederland en België, want dat is de enige manier waarop die verschillen en clichés gedicht kunnen worden. “Schrijft ge dat op?”
Het is donker en druk als we aankomen in Amsterdam, “een levend Brugge” zoals Boon het noemde, waar “de auto’s, de trams, de fietsers, hoog en recht achter hun stuur door elkander wriemelen”. Maar in plaats van dat we de stad bekijken, stomen we direct door naar de Brakke Grond, de veilige haven waar we ons kunnen laven aan Vlaamse cultuur. De Vlaamse frieten en stoofvlees worden enthousiast ontvangen (“da kunnen ze hier toch best aardig, se”), net als de schrijvers die elkaar afwisselen voor hun ode aan Boon.
Als Boon-onwetende onnozeling kan ik niet altijd mee in de associaties en verwijzingen die in de odes van Els Moors en Saskia de Jong over elkaar heen buitelden, maar luisteren naar een liefhebber kan gelukkig ook nieuwsgierig maken. Zo houdt P.F. Thomése met de charme van een cabaretier een aanstekelijk verhaal over de “wellust van taal” en belicht de veelzijdige en onaangespaste Boon. Van de vrolijke opsomming van namen voor het vrouwelijk geslachtsorgaan van de titelheldin uit Mieke Maaike’s Obscene Jeugd, tot de vrijheid om te springen tussen schrijfstijl of spreektaal.
Verre vriend
We zouden nu kunnen concluderen dat de veelzijdige Boon verre van vergeten is en nog altijd een inspiratie voor hedendaagse schrijvers. Maar het is toch ook wel bizar dat, zoals Thomése ook droogjes opmerkte, er een bus vol Vlamingen naar Amsterdam wordt gereden voor een avond over Boon. Ik moet denken aan Rutgers vraag hoe een schrijver overleeft, hoe een passie door een geestdriftige leraar of enthousiaste vader overgebracht kan worden op een jongere generatie. De zekere tijdloosheid die daarvoor nodig is in Boons werk zeker te vinden en gaat verder dan erotiek.
Geestdriftige liefhebbers als P.F. Thomése en Els Moors kunnen ervoor zorgen dat een interesse, of op z'n minst en nieuwsgierigheid overgebracht kan worden. Waar Rutger zich op de eerste dag zich buitengesloten voelde omdat hij niet kon delen in het Boonfanatisme en teleurgesteld huiswaarts keerde, heb ik misschien wel een nieuwe, verre vriend leren kennen. Met de kanttekening dat de geestdrift van de liefhebbers niet genoeg is om een nieuwe generatie lezers (of beter gezegd: een nieuw publiek) te bereiken. Eerlijk is eerlijk, ik ben niet op eigen initiatief op deze Boonbus gestapt. Hoe interessant het ook was, ik had toch ook het gevoel op een soort geheime speurtocht te zijn, op zoek naar levenstekens van Boon in de hedendaagse stadsjungle. Hoe zorgen we ervoor dat die tekens niet alleen voor de kenners oplichten?
Ik heb er in nu ieder geval een verre vriend bij. Iemand die weliswaar in een ander België woonde en een ander Nederland bezocht, maar die net als ik weinig heil ziet in het zoeken van de verschillen tussen de twee landen en het trekken van conclusies die voor alle Nederlanders of Belgen zouden gelden. Niet omdat we de verschillen willen verdoezelen, maar omdat het zo gemakkelijk is de verschillen te veralgemeniseren. Ik zal niet ontkennen dat er verschillen zijn, want ze zijn er zeker, maar ze schuilen zo vaak in een klein hoekje, bij een moderne brug of in een bruin café.