Het schijnt dat Bob Dylan, die toch vele aardige huisjes zal bezitten, op zijn zeventigste nog steeds niets liever doet dan wat hij op zijn twintigste deed: ’s avonds laat bij half bekenden aanbellen met een vaag verhaal om vervolgens bij ze op de bank in slaap te dommelen. Ik begrijp dat wel, juist iemand die zijn leven lang voer voor exegeten is geweest, wil eventjes helemaal niets mogen zijn in de schemer van een onbekende ruimte. Hij is gereduceerd tot een meubelstuk en mag zich dus zo gedragen: voor zich sprekend. Als Bob Dylan bij mij zou aanbellen zou ik mijn verbazing en trots niet laten merken. Ik zou hem een vers gestreken pyjama overhandigen, laten zien waar hij de handdoeken kan vinden en hem een goedenacht wensen. Dan zou ik naar bed toe gaan en natuurlijk de hele nacht wakker liggen, want “fucking Bob Dylan ligt op mijn bank te pitten.” Met mijn oren ga ik op zoek naar de muzikaliteit van zijn gesnurk en wijsheden die hij slaappratend openbaart, maar het enige dat ik hoor is het bonken van mijn eigen hart. De volgende dag blijkt hij vertrokken wanneer ik opsta, zoals het hoort. Ik zie dat hij een kop koffie heeft gedronken. Netjes afgespoeld staat het bewijsstuk in de gootsteen. Zo te zien heeft de songsmid niet ontbeten. Waarschijnlijk koopt hij onderweg wel een broodje.
Twee weken terug belde ik ’s avonds laat bij mezelf aan. Er werd niet opengedaan, wat niet zo vreemd was, want de rest van het gezin was die middag afgereisd naar mijn schoonfamilie voor de kerstdagen. Ik zou de volgende dag volgen, maar eerst moest ik een nacht alleen doorbrengen in ons nieuwe huis. Mijn excuus was dat we de katten onmogelijk zo lang alleen konden laten, maar eigenlijk wilde ik in alle eenzaamheid hier zijn. Dit was immers de plek waar ik mogelijk de rest van mijn dagen zou slijten. Vanwege vele linkerhanden was het mij de afgelopen week verboden dit terrein te betreden. Mijn klussende wederhelft wilde dat ik haar niet voor de voeten zou lopen; zij vond dat ik beter bij mijn ouders kon onderduiken, om daar onze kleine te verzorgen. Ik doe mij graag voor als feminist, maar je kan ook zeggen dat het lot genadig is. Met een luier kan ik nu eenmaal beter uit de voeten dan met een combinatietang. Mijn geliefde had zich de plek met parketlijm en grondverf allang eigen gemaakt, maar ik moest mijn weg nog zien te vinden.
Ik deed mijn voordeur open met de sleutels die als onbekende indringers hingen aan de bos. Het voelde nog niet bepaald als thuis komen, want de poezen kwamen mij niet begroeten. Die waren vast verdwaald in dit kolossale, drie etages tellende kasteel. De woonkamer was gevuld met dozen. Dat ik mij in de woonkamer bevond wist ik doordat op elke doos ‘woonkamer’ geschreven stond. Tussen de dozen lag een matras. In deze omgeving kon ik beter een verhuisdoos dan een meubelstuk zijn. Ik zou voor zich spreken in de tijdelijke chaos.
Maar verhuisdozen stoppen geen pizza in de oven, masturberen niet in een oude sok en kijken geen deeveedee van Koot en Bie. Toen ik al deze zaken gedaan had, in de vergeefse hoop daarmee een verschil te maken, wilde ik alleen nog naar het plafond staren en mij inbeelden dat ik overal kon zijn. Het was een plek waar ik was, maar daarmee was alles gezegd. Deze plek kon nog van alles worden. En dat zou ook gebeuren. De dozen zouden worden uitgepakt, het huis zou worden ingericht, het leven zou hier verder gaan. Er zou geschreven, gekookt, gespeeld, geruzied en gezopen worden hier. Een kind zou hier haar eerste stapjes wagen, haar eerste woordjes zeggen. Dat wist ik wel, maar op dit moment leek het slechts een vage mogelijkheid. Voor hetzelfde geld waren de verhuisdozen gevuld met stenen en zou ik heel ergens anders wakker worden. Misschien was ik wel Nelson Mandela met een delirium.
Uiteindelijk ging het leven toch verder. Ik moest de vervreemding overwinnen door de dozen open te maken om te zien dat ze niet gevuld waren met stenen, maar met mijn spullen, spullen die onderdeel uitmaken van de chronologie van een leven, die meehelpen te maken wie ik ben. Gisteren heb ik de platenkast ingeruimd en nu voelt het huis als meer dan een mogelijkheid, het voelt als een plek die is waar ik ben. Alleen mijn LP’s van Dylan heb ik in hun doos gelaten. Mocht de beste man hier ooit aanbellen, hoeft hij zichzelf tenminste niet tegen te komen.