“Blond? Hoezo?” Elisa kijkt alsof ze iets vies in haar mond heeft.
Ze houdt de krant die ik graag wil bewaren losjes in haar hand, het papier kreukt.
Mijn neefje kauwt op de afstandsbediening.
“Hoezo?” herhaalt ze verbaasd.
“Gewoon, dat vind ik mooi”.
“Vies bah!” roept Elisa terwijl ze de afgekloven afstandsbediening terugpakt van mijn neefje. Ze veegt haar hand droog aan mijn bank.
“Mooi? Daar gaat het toch niet om?” Ik haal mijn schouders op. “Bedoel je mooi bij de vader of bij het kind?”
“Wil je ophouden met steeds ‘vader’ zeggen, alsjeblieft?”
Mijn neefje trekt vlokken wol van het tapijt en stopt ze in zijn mond.
Ik denk aan de middelbare school. We waren mooi, allebei, niet knap maar mooi, wat lastig was met de jongens die liever achter de knappe meiden aan gingen. Wij vielen op blond. Blond als Brad Pitt, blond als Leonardo DiCaprio. We hadden posters, we wreven onze lijven er tegen aan, we oefenden tongzoenen op de posters, op hun monden, hun oren, hun wangen.
Het bleef bij oefenen.
“Je geeft geen antwoord. Wil je per se een blond kind?”
“Niet per se. Er staat toch ‘liefst’, daar heb je je antwoord al.”
“Ja, denk je echt dat een neger op zo’n advertentie gaat reageren? En trouwens, de kans is klein hoor, heel klein, met dit haar.” Ze wijst naar haar eigen bruine haar en tikt daarbij tegen haar hoofd alsof ze wil gebaren ‘je bent gek’.
“Weet ik.”
“Als je zeker wilt zijn, kun je beter adopteren!”
Triomfantelijk vouwt ze de krant op en legt hem op tafel, waar haar donkerharige zoontje er meteen naar begint te graaien. Ik sta op, gris de krant uit zijn handen en draai me om. Ik voel mijn lip trillen en vlucht naar de keuken.
Ook na de middelbare school hadden we weinig geluk in de liefde.
Elisa had al snel haar veiligheid gevonden bij een sukkelig type dat veel van haar houdt. Zijn neef had op hun bruiloft interesse getoond, door de hele avond wijn voor me te halen, maar ik wil niet met zo’n man die me aanbidt.
Soms heeft Elisa het over weggaan of vreemdgaan.
Ik zet theewater op. Terug in de woonkamer betrap ik Elisa met haar jas aan en de jas van mijn neefje over haar arm.
“We moesten maar eens gaan, het is al laat.” zegt ze.
Ik wil haar dwingen te gaan zitten, durf niet, kijk haar smekend aan.
Streng beantwoordt ze mijn blik: “Kinderen zijn geen sprookje. Het leven is geen sprookje met blonde prinsen op bestelling. Ik wil dat je dat beseft, dat is alles. Ik wil je de teleurstelling besparen.”
Terwijl ze me toespreekt, trekt ze ruw aan de armen van mijn neefje, om hem in zijn jasje te sjorren.
Ik wil haar zo graag de brieven laten zien, al die blonde prinsen, ik kan niet kiezen. Potentiële donoren met en zonder interesse in vaderschap, slim en dom, knap en lelijk, ze wonen dichtbij en ver weg. Ik wil dat ze me helpt, dat we hen samen bekijken en keuren, net als op de middelbare school.
Elisa slaat de deur dicht. Ik kijk hen na. Mijn neefje huilt.
Ze kijkt niet om. Ik denk dat ze huilt.
Ik denk aan de teleurstellingen die ik haar had willen besparen.