Christiaan Lomans las met verbazing de reactie van Kees 't Hart op enkele onderzoeken naar representatie in de Nederlandse literatuur. Waarom voelt 't Hart zo'n sterke behoefte zich te verdedigen? Het dwingt tot de vraag wat er voor hem op het spel staat.
Twee avonden in de week werk ik als gastheer bij een centrum voor podiumkunsten. Op een drukke avond in april stond er een man van kleur voor de deur met een pizza. Ik vroeg voor wie de pizza was en of die persoon nog moest betalen. Pas toen hij antwoord gaf, zag ik dat de man te voet was. Dat hij te nette kleding droeg voor een pizzabezorger. Dat ik zijn gezicht herkende. Het was een familielid van één van de optredende artiesten die avond. Ik stapte opzij en mompelde dat hij vooral binnen moest komen. Ik ontweek zijn blik en ben hem in de drukte van het optreden niet meer tegengekomen.
Onbewust racisme is een ontzettend pijnlijk iets. Het is moeilijk grijpbaar en moeilijk bespreekbaar. Het pijnlijkste eraan is dat geen enkele simpele vergissing op zichzelf staat. Het is deel van een groter postkoloniaal systeem waarin bepaalde groepen mensen vaker geportretteerd worden als pizzabezorger dan als podiumkunstenaar en in een eindeloos kip-en-ei-verhaal minder kans krijgen als podiumkunstenaar dan als pizzabezorger. En zelfs dit grotere systeem is moeilijk bespreekbaar. In het essay Lezen met een zaklantaarn, gepubliceerd in het tweede nummer van de Gids in 2019, zet Kees ’t Hart zich af tegen twee onderzoeken naar representatie in de Nederlandse letteren, onderzoeken ‘die romans als racistisch, antifeministisch of kapitalistisch ontmaskeren’. De argumenten die ‘t Hart gebruikt zijn typisch voor het doolhof van polarisaties waarin gesprekken over dit onderwerp vaak stranden. Hij werpt een rookgordijn van valse tegenstellingen op waarin de verantwoordelijkheid van de schrijver verdwijnt.
Weinig mensen doen doelbewust racistische uitspraken, veel mensen reproduceren onbedoeld racistische patronen.
Eén van deze afleidingsmanoeuvres is het onderscheid dat ‘t Hart maakt tussen romanwereld en werkelijkheid. Zo vindt hij de publicatie van Lucas van der Deijl en Roel Smeets uit 2018, waarin ze de personage-hiërarchieën in Peter Buwalda’s Bonita Avenue onderzochten, belachelijk omdat de onderzoekers romanwereld en werkelijkheid met elkaar zouden verwarren. ‘In hun artikel leggen ze onvoldoende verantwoording af van de retorische systemen waarbinnen de vele personages uit Buwalda’s roman zich ophouden. Daar zijn ze niet in geïnteresseerd. Ze blijven aan de inhoud kleven. […] Ze lezen literatuur als een weerspiegeling van “echtheid”, niet als een eigen werkelijkheid.’ Volgens ’t Hart bewijzen ze hiermee alleen maar hun eigen gelijk. ‘Deze onderzoekers lezen eendimensionaal. Ze ontmaskeren datgene waarvan we allang weten dat het ontmaskerd is en dat we ertegen zijn: kolonialisme, racisme, antifeminisme, kapitalisme. Waarom keer op keer hameren op hetzelfde?’
Dit onderscheid tussen literatuur en realiteit leidt af van het werkelijke onderwerp. Het maakt kolonialisme, racisme, antifeminisme en kapitalisme tot dingen die in het ‘echte leven’ plaatsvinden en geen rol spelen in de literatuur. Hiermee gaat ‘t Hart voorbij aan het feit dat deze denksystemen vaak in het onbewuste domein hun invloed uitoefenen. Weinig mensen doen doelbewust racistische uitspraken, veel mensen reproduceren onbedoeld racistische patronen. Het is naïef om te denken dat dit niet ook – even onbewust – tot uitdrukking komt in romans. Romans maken deel uit van de realiteit. Het is fijn dat ’t Hart tegen kolonialisme, racisme, antifeminisme en kapitalisme is, maar dat is niet genoeg. Niemand heeft iets aan een moreel oordeel. Het gaat erom dat we in kaart brengen hoe deze denksystemen precies werken, zodat we naar methodes kunnen zoeken die zich ertegen verzetten. ’t Harts impliciete ontkenning dat deze denksystemen een rol spelen in de literatuur verbind ik met het privilege dat hij als witte man heeft. Hij hoeft zich niet bewust te zijn van de pijn die misrepresentatie kan oproepen, omdat dat geweld hem niet raakt. Zijn ervaring van literatuur als iets dat los van de werkelijkheid staat, gaat niet voor iedereen op.
Een ander rookgordijn komt langs op het moment dat ’t Hart een onderzoek naar representatie uit 2016 bespreekt. In dit onderzoek brachten Lucas van der Deijl, Saskia Pieterse, Marion Prinse en Roel Smeets de ‘identifying marks’ van de personages uit de 170 Nederlandstalige romans die op de bulklijst van de Libris Prijs 2013 stonden in kaart. (Eén van die 170 romans was ’t Harts eigen boek Hotel Vertigo.) Hiermee wilden de onderzoekers een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over het gebrek aan gender- en etnische diversiteit in de Nederlandstalige literatuur. ’t Hart vergelijkt dit met ‘bewijzen dat de verkoop van paraplu’s stijgt wanneer het regent.’ Hij noemt het ‘beschuldigend’ en ‘ontmaskerend’ lezen. Het gebruikmaken van romans om een politiek gelijk te illustreren dat hij ze toch al had gegeven. Een restrictieve leeswijze die romans ziet ‘als bewijzen van misdaden. Niet als broedplaatsen van mogelijkheden en verlangens.’
’t Hart beschuldigt de onderzoekers ervan dat zij hem beschuldigen, terwijl ze simpelweg aan het onderzoeken zijn.
Dit is opnieuw een valse tegenstelling die de aandacht wegtrekt van de inhoud van het onderzoek. Het lijkt alsof ’t Hart zich aan het verdedigen is tegen iets wat hem niet eens per se aanvalt. Hij verzet zich tegen ‘beschuldigende lezers’ en wordt daarmee zelf een beschuldigende lezer. Als ik zijn vergelijking doortrek, staat de verkoop van paraplu’s voor een eendimensionale en gewelddadige representatie van bepaalde groepen mensen. Het lijkt me voor zich spreken dat een onderzoek hiernaar eendimensionaal is. Je kijkt niet naar het gevoel waarmee mensen een paraplu kopen, niet naar de kleur van de paraplu, maar alleen naar de getallen. Hier komen data uit. Neutrale gegevens. Niemand vindt ’t Harts boek nu het werk van een misdadiger. Niemand zal zijn boek op de brandstapel gooien. Er zal waarschijnlijk wel ergens een boze activist rondlopen die een moreel oordeel paraat heeft, maar in principe is het gewoon informatie. Zijn boek is nog steeds te lezen als broedplaats van mogelijkheden en verlangens. Én er is informatie gecreëerd over representatie in zowel zijn werk als in 169 andere boeken. Wie weet komt er wel een inzicht uit het onderzoek waar hij zelf wat aan heeft. ‘t Hart beschuldigt de onderzoekers ervan dat zij hem beschuldigen, terwijl ze simpelweg aan het onderzoeken zijn. Dit is een merkwaardig egocentrische lezing van het onderzoek. Hij weet het zo om te draaien dat het over hem gaat. Het zijn hij en zijn medeschrijvers die op het hakblok liggen. Ook deze manier van denken is een goed voorbeeld van privilege.
De onredelijke verwachtingen die privilege met zich meebrengt, bijvoorbeeld de verwachting dat jouw ervaring van de realiteit universeel is en prioriteit heeft, is niet zeldzaam en ook niet onlogisch. Ik heb als witte man – en daar ben ik niet de enige in – met de paplepel binnengekregen dat ik alles kan bereiken wat ik wil in het leven. Media vertellen me dat ik uiteindelijk het meisje en de goede baan en de happy end krijg en dat de kans groot is dat ik niet als eerste vermoord zal worden als er een seriemoordenaar mijn huis binnendringt. Daarnaast was er in mijn jeugd genoeg geld. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik ben opgegroeid met het idee dat ik gewoon maar mijn hart mocht volgen en mocht doen waar ik gelukkig van zou worden. De wereld lag aan mijn voeten. Misschien zijn veel witte mannen – die zich op de intersecties van seksualiteit en klasse aan de kant bevinden waar de macht zit – zo op hun tenen getrapt als ze denken dat hun vrijheid wordt afgepakt omdat ze het minder vaak meemaken. Maar er is meer aan de hand. De hardnekkigheid waarmee de kern van het probleem vaak ontweken wordt, laat zien dat de weerstand dieper zit. Men vindt het zo verschrikkelijk om van racisme beschuldigd te worden, terwijl fouten maken toch menselijk is? Een kritische blik kan, net als verontwaardiging, een vorm van liefde en betrokkenheid zijn. De ander vindt jou de moeite waard om een confrontatie mee aan te gaan. Waarom is het dan zo lastig om naar deze kritiek te luisteren? Wat staat er op het spel?
’t Hart heeft gelijk als hij zegt dat romans broedplaatsen van mogelijkheden en verlangens zijn.
In het zesde hoofdstuk van Witte Onschuld, de Nederlandse versie van het eerder uitgebrachte White Innocence, bespreekt Gloria Wekker de manier waarop lezers op de titel reageerden. ‘Terwijl ik White Innocence bedoelde als een speelse, een beetje plagerige samenvatting van de Nederlandse houding met betrekking tot ras, vatten veel schrijvers en reaguurders mijn spotternij op als een beschuldiging. Als een onuitwisbare schuld, met slavernij, slavenhandel en kolonialisme als centrale kenmerken. De titel zou witte mensen, in hun zelfopvatting, vastzetten in een onuitwisbare en eeuwige schuld, en hen beroven, wederom in hun eigen ogen, van mogelijkheden om te handelen.’ In ditzelfde hoofdstuk verbindt ze deze zware en belemmerende beleving van schuld met een post-Christelijk schuldbesef. In het protestantisme is de mens vaak zondig geboren en met hard werken kun je je daar misschien een stukje van bevrijden. De vorige eeuw heeft Nederland steeds meer afstand genomen van dit religieuze schuldbesef, maar blijkbaar wordt het snel weer aangeraakt. ‘Ook bij een bevolking die zichzelf grotendeels als seculier opvat, is religie nooit erg ver weg, ze verbergt zich onder een pas genezen korst die weer openbarst bij de geringste aanraking.’ Het pijnlijke aan deze dynamiek is dat witte Nederlanders, in hun poging hun erfzonde van zich af te werpen, vaak niet in staat zijn hun daadwerkelijke verantwoordelijkheid in de geschiedenis te erkennen.
’t Hart heeft gelijk als hij zegt dat romans broedplaatsen van mogelijkheden en verlangens zijn. En dat is prachtig. Maar het zijn ook plekken waar beeldvorming plaatsvindt. Onderzoek naar beeldvorming heeft niet als doel schrijvers te ontmaskeren of romans af te fakkelen. Het stelt ook geen regels en het biedt geen pasklare oplossingen. Een onderzoek heeft als doel informatie te creëren. Waar het mij om gaat is verantwoordelijkheid. Wat je doet met de beschikbare informatie. Je brengt iets in de wereld als je schrijft en je tekst zal in die wereld effect hebben. Daarin verschilt een schrijver niet van een bakker of straatverkoper. Hiermee geconfronteerd worden kan misschien voelen als een beschuldiging of als een inperking van je vrijheid, maar dat is het niet: het is bewustwording over de effecten van je broedplaats op de wereld.
Beeld: Andy Roberts via Flickr.