Hoe vier je op je werk je verjaardag zonder ongelukken te veroorzaken? Een kort verhaal van P. van Stingelande.
Mijn verjaardag was elk jaar opnieuw een dieptepunt. Maar dit jaar ging ik hem te lijf als een krijger in gebloemd overhemd. Nog slechts twee nachtjes wakker liggen.
In mijn optiek is een taartmoment niets anders dan een kunstmatige constructie waarbij de jarige − in mijn geval: een junior werknemer, de laagste in de klerkenpikorde − een moment voor gastheer moet spelen. Eventjes staat hij bovenaan in de kantoorhiërarchie. Iedereen – alfa’s en bèta’s − dient ondertussen subordinatie te veinzen middels handjes, kussen en felicitaties in ruil voor een punt taart.
Al weken van tevoren voel ik mijn taartmoment naderen, elk jaar opnieuw. En in de nacht ervoor lig ik steevast wakker, angstig woelend en zoekend naar ontsnaproutes. Zal ik mijn verjaardag vergeten? Mezelf ziek melden? Ontslag nemen?
Er komt echter een moment in het leven van een junior klerk dat hij geacht wordt te promoveren naar medior. En bij promotie is ‘professioneel gedrag’ het sleutelwoord, zo vertelde Theo, mijn human-resources-manager, terwijl zijn dunne, pezige vingers de knoop van zijn gestreepte das aantrokken. Uit den boze waren vanaf nu ‘vergeten verjaardagen’, ‘verjaardagsgriepjes’ en ‘bevroren rotzooi uit de supermarkt’.
Theo leunde achteruit in zijn stoel, met de handen ineen gehaakt achter het hoofd. Starend naar de spierwitte en kurkdroge oksels van zijn overhemd, besefte ik dat de tijd rijp was om met mijn angst voor het taartmoment af te rekenen. Nog drie dagen tot mijn verjaring. Als een statisch geladen ballon verliet ik Theo’s kantoorkamer.
*
Terug in mijn cubicle liet ik alle recent genoten kantoortaart mijn geestesoog passeren. Vier factoren schenen bepalend voor het succes van een taartmoment. In bullet points noteerde ik ze op een post-it:
- Taartkwantiteit
- Taartkwaliteit
- Serveertijd
- Het verrassingseffect
Het was nu woensdag, morgen had ik mijn thuiswerkdag − uitstekend! − en vrijdag was al het moment van de waarheid. Ik moest hard aan de bak, concludeerde ik.
Een mens is niets zonder zijn systeem. Dus om bij het begin te beginnen: hoeveel taart had ik nodig? Ik wilde opstaan om deze vraag te stellen aan een taartprofessional die ergens verderop in de zee van cubicles ronddreef. De zaal was echter in stilte gehuld waardoor nieuwsgierige oren alles zouden horen. Minutenlang wachtte ik af.
Plots viel een boek. Een schoen schuifelde daarna onrustig, en verderop werd een neus gesnoten. Men rekte en strekte, en trok toen in een rumoerige colonne naar de koffieautomaat. Ik schoot mijn hok uit.
‘Zeg Joop,’ viel ik met de deur in huis, ‘hoeveel taart heeft een jarig mens eigenlijk nodig op dit kantoor?’
Joop rolde zijn bureaustoel achteruit en lachte me zo breed toe dat zijn droge lippen braken.
‘Zo’n mens haalt twee of drie taarten, afhankelijk van de dag en de grootte van de taart.’ Hij knipoogde.
In de zaal nam het rumoer alweer schrikbarend af. ‘Bedankt Joop’, zei ik dus en ik maakte me uit de voeten. Terug in mijn cubicle zette ik een vinkje achter ‘Taartkwantiteit’. Nog drie bullets te gaan. Nog drie!
*
Om vijf uur nam ik mijn post-it met succesfactoren mee naar huis. Op de fiets memoreerde ik ten tweede male de recent genoten kantoortaart. Al snel merkte ik dat ik een voorkeur had voor de vlaai: een wijdverbreid gebak, verkrijgbaar in vele smaken, en bovendien met een handige harde bodem die de staande taartpraat faciliteert.
Die nacht moest ik in mijn dromen drie vlaaien opeten. Bij de laatste punt vuurde mijn overhemd een knoopje af, dat manager Theo vervolgens dodelijk in zijn rechteroog trof.
Donderdagochtend werd ik in de Limburgse vlaaienspeciaalzaak op de hoek begroet door een kleine vrouw met diepe rimpels, een strakke knot en een kreukloos schort. Achter het glas van haar toonbank glansde het schoongepoetste aluminium dof. Ik draaide om mijn as maar zag nergens een vlaai. Geen vlaaien! Het gebonk in mijn keel moest zelfs vanachter de toonbank te zien zijn geweest want met troostende armen stoof de vlaaienvrouw op me af. Terstond garandeerde ze mij dat mijn kersverse vlaaien morgenochtend in alle vroegte klaar zouden staan. Daarna toonde ze me haar vlaaienfolder: ik koos voor fruit-assorti, abrikozen-raster en appel-noot.
Thuis vinkte ik ‘Taartkwaliteit’ af op mijn post-it. Wantrouwend flitste mijn blik heen en weer tussen de twee resterende bullets ‘Serveertijd’ en ‘Het verassingseffect’. Waar verschool de rampspoed zich?
In mijn verjaardagsnacht doolde ik rond door mijn angsten. Ik was bang me te verslapen, zag scherven vol slagroom door de lucht vliegen en verdronk zelfs in een zee van vlaaien. Toen uiteindelijk de wekker afging, sprong ik haast opgelucht uit mijn bed.
In een opwelling trok ik mijn vaak gepaste maar verder ongedragen bloemetjesoverhemd aan. De rozen en chrysanten kleurden uitstekend bij de fruit-assorti-vlaai, meende ik. Hoewel de bloemen verwelkten in de schemer van het nachtlampje, voelde ik me toch bijzonder feestelijk. Kordaat stopte ik het overhemd in mijn broek, met zulke ferme slagen dat ik stof hoorde scheuren. Dat was toch niet mijn broek? De spiegel toonde gelukkig een scheurtje achterin mijn onderbroek.
Om één minuut voor halfacht drukte ik op Truus’ deurbel.
‘De jarige klant is hier koning’, zei de vlaaienverkoopster bij het openen van de deur. Mijn drie taartdozen stopte ze in een grote plastic tas.
Ik betaalde en wilde de tas aannemen. ‘Stop eerst die portemonnee maar terug in je zak, alles op zijn tijd, rustig aan meneer.’ Tezamen droegen we de tas haar zaak uit, waarna ze me veel succes wenste.
Op straat miezerde het. Ik fietste zo snel mogelijk. De tas zwiepte vervaarlijk heen en weer terwijl de motregen het karton doorweekte. In mirakels durfde ik niet te geloven en ik zag mijn professionaliteit zienderogen slinken.
Het karton was natgeregend, maar de vlaaien belandden ongeschonden in de koelkast van de kantoorkantine. Een zucht van verlichting hield ik in, om het lot niet te tarten.
‘Jarig?’ vroeg een toekijkende collega.
Ik antwoordde van ja. Een andere collega liep op me af met zijn hand al uitgestoken.
‘Hoe laat?’ vroeg de ene, nog leunend tegen de tafel.
Dit was mijn kans! ‘Wat zou voor júllie een goede serveertijd zijn?’
De ander schudde ondertussen mijn hand. ‘Altijd tijd voor taart.’
‘Beter om halfelf’, verbeterde de ene.
‘Halfelf it is.’ Ik groette en vertrok naar mijn cubicle.
Ik vinkte ‘Serveertijd’ af. Nu moest ik enkel nog mijn mond houden ter maximalisering van het ‘Verrassingseffect’. Mijn maag trok zich samen tot een kleine, harde knoop. Ik verafschuw verassingen.
*
Om twintig over tien zette ik de vlaaien klaar en begon te ronselen.
‘Er staat taart… Taart als je wilt… Voor wie wil, is er taart… Taart in de kantine… Zin in taart?... Tijd voor taart!’
Bij mijn terugkomst in de kantine werd er naar de vlaaien gestaard zonder toe te tasten: de taartbordjes ontbraken! Ik sprong onmiddellijk naar de servieskast en op mijn tenen tilde ik de stapel taartbordjes van de hoogste plank af. Tientallen blikken priemden in mijn rug op het moment dat het bloemetjesoverhemd uit mijn broek schoot. Mijn gescheurde onderbroek! In paniek liet ik de borden uit mijn handen glijden.
Collega’s gilden, mijn hart verzakte, maar in een reflex wist ik de stapel nog op te vangen. Nadat het overhemd weer was ingestopt, deelde ik de vlaai uit. Ik at met mijn linkerhand en ontving felicitaties met de rechter. Haast professioneel onderging ik het ritueel.
‘Zelf gebakken?’ grapte een collega van wie ik de naam niet had onthouden.
‘Hoe heet deze vlaai?’ vroeg een andere naamloze, happend naar het wegzakkende uiteinde van zijn punt.
‘Uitstekende keuze hoor’, zei Joop de taartexpert ten slotte. Slagroom vulde de scheuren in zijn kapotte lippen.
Het realisme van de taartgesprekken verbaasde me: alsof ik wist wat ik deed. Overmoedige gevoelens overmeesterden me. Ondertussen liep manager Theo op me af met een punt fruit-assorti in zijn hand en een streek kersengelei onder zijn oog.
‘Goed geregeld, lekker vlaaitje.’ De lange, koude vingers van Theo schudden mijn bevende hand, haast alsof ik zijn gelijke was. ‘Mooi overhemd trouwens.’
Toen ik hem attendeerde op de kersengelei onder zijn oog, veegde hij deze dankbaar weg. Ik incasseerde al deze successen als een geslagen hond en wachtte op de piano die mijn hoofd zou verpletteren.
Terwijl collega’s hun vingers aflikten, verzamelde ik binnen luttele seconden alle vieze bordjes. Ik had taart geserveerd, geconsumeerd en geconverseerd: met de eerste taartverlaters besloot ook ik de kantine te ontvluchten.
Bij terugkomst hing er een slinger over de rand van mijn cubicle. Dit taartmoment was niet meer des juniors, concludeerde ik. Met een zucht van verlichting liet ik me in mijn bureaustoel vallen. Daarna leunde ik achterover, als een heus medior, met de vingers koud ineen gehaakt achter het hoofd.
P. van Stingelande is kameleon en letterzetter. Hij slijt zijn dagen met het optekenen van alledaagse avonturen en treurige observaties. Hij hoopt ooit een kat te hebben.
Charlotte Tasma is een illustrator en printmaker, wonend en werkend in Rotterdam. Met haar werk laat ze de schoonheid van het alledaagse leven zien.