In dit café worden de mensen keurig dronken. Een kort verhaal van Ferry Wieringa.
Een oude man zit met zijn rug naar de bar. Zijn lange leren jas met bontkraag hangt hem als een berenhuid om het lichaam. Pas nu hij beweegt, komt hij los van de wanden, die dezelfde kleur hebben als zijn bruingrijze kleding en haar. Moeizaam draait hij zijn bovenlichaam, hij ziet de barman die met een Italiaan staat te praten. De Italiaan vertelt een verhaal over wolven die met honderden tegelijk de Loosdrechtse Plassen overzwemmen. Hij had het gezien op de Italiaanse televisie.
‘Wolven? Dat kan niet,’ werpt de barman tegen.
De Italiaan is er echter heilig van overtuigd. ‘Echt, ik weet het zeker: wolven. Heel veel wolven.’
‘Vossen. Bedoel je vossen?’
De Italiaan houdt voet bij stuk: ‘Wolven.’
Een dronkenman wringt zich in het gesprek: ‘Wolven… Waar?’ De barman en de Italiaan veinzen voor het moment een diepe verwantschap. Na een lange stilte vraagt de barman: ‘Wat mag het wezen?’ Terwijl de bestelling wordt bereid, komt de Italiaan alsnog over de brug. Maar zodra zijn glas verschijnt en wordt gevuld met jenever, hoort de man niets meer. De Italiaan schudt met een afkeurende blik het hoofd.
In de hoek is de berenhuid opgestaan, hij komt op de bar toegelopen. ‘Nou, fijne mensen, een goede nacht. Ik ga op huis aan,’ verkondigt hij ronkend met een zwaaiende armbeweging. Niemand kijkt op of om. Dan tot de barman: ‘Een genoeglijke avond was het.’ Met een onwillig rechterbeen achter zich aan slepend, laat de gast Bar Elders achter zich.
De zaak ligt in het centrum, in een donkere straat zonder bomen, in de buurt is geen groenteman of slager meer te vinden. De banken zakken door, kussens puffen onder het gewicht van weer een nieuw achterwerk, luchtverfrissers proberen de geur van oud zweet en bier te verbloemen. Gasten hoor je er niet over, zij stappen binnen en snuiven de lucht op, sjorren hun sjaal los en plaatsen zo gretig hun bestellingen dat ze zich in de lettergrepen verslikken: een bourbon, oude jenever, koffie met cognac, een droge martini, bessen met ijs, whisky… on the rocks.
Het personeel gaat gekleed in het zwart-wit. Ze knikken je toe, heten je welkom, suggereren een tafel of een drankje. Mannen die van een bijbaan een vak hebben gemaakt: laat opstaan, je eigen muziek, beetje kletsen, een bescheiden maar afdoend inkomen.
Hij werkte hier al toen het huidige meubilair – toen modern – werd binnengebracht. Hij gaat sjofel gekleed en draagt een handdoek om de nek. Zijn slag is die van pappen en nathouden. Een natte lap haalt hij nog wel over de bar, maar de banken, de eikenhouten tafels en de piano laat hij links liggen Hij helpt de zaak na een korte nacht op de been. Gasten doet de grijze ober erbij.
‘Is ze weg?’ Hij zet een glas bier met een jenevertje ernaast op tafel.
‘Ja, maar hij was er ook bij.’
‘Oh. Hoe heet hij ook alweer?’
‘Martin.’
‘Martin ja. Dus ze zijn terug naar Spanje?’
‘Frankrijk.’
‘Oh ja. Was het niet de Franse Hoogvlakte?’
De oude gast knikt. ‘Ik betaal meteen, anders kom ik weer niet weg. Ik moet thuis nog dingen doen.’
Nadat ze nog wat sterfgevallen en gezamenlijke kennissen uit het kroegcircuit hebben besproken, stapt de gast op en gaat de grijze man glazen spoelen Tegen de namiddag zit zijn dienst er op en is het wachten op Gé.
Barman Gé! Als hij de zaak binnenloopt ben je getuige van een tango voor één persoon. Als hij een bestelling heeft weggebracht kijkt hij in de spiegel om te zien of het buikje nog binnen de perken blijft, zijn kuif er nog mee door kan. Wanneer hij werkt ben je in veilige handen – dit schip zal niet op de klippen lopen. Serveert hij je je biertje (‘Die heb je verdiend vriend’) dan behoren je problemen tot het verleden.
Op een kille zaterdag liepen buiten toeristen ver voor etenstijd te zoeken naar restaurants. In Elders stond Gé achter de pomp. Een ouder stel stapte binnen. Het was een vast gastenpaar. Gé was blij hen te zien. De man van het echtpaar gaf hem een cadeau: een bundel van J.C. Bloem. ‘Naar mijn bescheiden mening een zeer goed werk. Omdat we altijd zo goed worden bediend.’ Op aansporen van de man sloeg hij het boek open op pagina 24. Gé moest er zijn leesbril bij pakken. In afwachting begon de lip van de gast te trillen en op zijn broek bleven denkbeeldige pluisjes verschijnen. Ook zijn vrouw vond het spannend.
Na een poosje klonk het: ‘Heel mooi. Herkenbaar. Erg bedankt mensen.’
‘Het is niets,’ loog de man.
Gé borg het boek weg op de plank met sigaretten. ‘Dan heb ik ook wat voor jullie.’ Hij overhandigde hun ook een bundel.
Zij: ‘Is dit jouw…’
Gé knikte, stond er bedeesd bij: ‘Mooi papier toch? Lettertype: Garamond. Kleine oplage. Ja, het mocht wat kosten. Het is naar mijn zin.’
Op andere dagen staat de Indische barman in de zaak. De ouderdom krijgt geen vat op zijn jongensachtige verschijning. Nog altijd een dikke bos haar, een rimpelloze huid. Slank postuur. Regelmatig krijgt hij van de dames nog dubbelzinnige opmerkingen toegeworpen. Hij vormt een duo met ‘de kelner met het leren vestje’.
Toen zich laatst een gast met het voorkomen van een danseres in de serre installeerde, nam hij haar van een afstandje op: ‘Welja, neem gelijk alle tafeltjes in beslag.’
Zijn kelner gniffelde: ‘En leg je jas ook maar lekker breeduit.’ ‘Wat gaat ze bestellen?’ vroeg hij er samenzweerderig achteraan.
‘Cappuccino extra melk,’ sprak de Indische barman vol overtuiging.
De vrouw kwam naar voren gelopen: ‘Dag heren, is dit de krant van vandaag?’
‘Jazeker. Wat mag het voor u zijn? Cappuccino?’ Hij knipoogde naar het vestje.
‘Ja, met extra melk.’
‘En een glaasje water?’ Het vestje hield het niet meer.
Toen de ober wat later terugkwam met het leeggoed, zei hij: ‘Nou, ze was d’r heel blij mee.’
‘Dat is een pak van mijn hart.’
‘Ze gaat zo even weg, zei ze. Haar gezelschap ophalen.’
‘Gezelschap, toe maar.’
‘Gelukkig komt ze weer terug.’
‘Wat een griet hè.’
Probeer het maar eens: niet afstompen na weer een onbeduidend gesprek of een zoveelste litanie van klachten. Je bent overgeleverd aan wat er je zaak binnenstapt. Als er een werkstudent met het dienblad rondgaat, komt het aan het licht: een voetbad voor het koffiekopje en wat is de oude en wat is de jonge jenever? Schuivende glazen op een nat dienblad. Nee, wanneer de mannen van Elders werken, worden de mensen keurig dronken.
Enige tijd geleden wisselde de zaak van eigenaar. De oude eigenaresse vond het welletjes geweest. De mannen hadden het zien aankomen, maar toen het hun werd verteld, schrokken ze er toch van.
Als ze onder elkaar waren, was de overname het onderwerp van gesprek. Het zou een jonger iemand worden, wist de een. Zou alles wel bij het oude blijven, vroeg een ander zich af. De bazin mocht hen dan op het hart hebben gedrukt dat ze de zaak niet aan de eerste de beste van de hand zou doen, gerust waren ze er niet op.
Op een dag stapte er een jongeman binnen. ‘Dit is ‘m dan: jullie nieuwe baas,’ zei de oude bazin. Het was geen volslagen onbekende. Maar wat moest haar schoonzoon in godsnaam met een café? Dit café.
Met zijn hagelwitte gympen en modieuze spijkerbroek was het alsof hij de verkeerde bar was binnengelopen.
Hij begon zijn diensten mee te draaien, maar zodra hij in het zadel klom werd de zaak een onwillig paard: machines deden niet wat ze behoorden te doen en simpele dingen werden ingewikkeld.
‘Bent u geopend?’ vroeg een gast op een middag.
‘De deur is toch van het slot,’ sprak de nieuwbakken eigenaar.
‘Wat is het hier lekker rustig,’ zei een goedgemutste bezoeker.
‘Tot u binnenkwam wel ja.’ Een vuilniszak geef je een betere behandeling.
Je zag de mensen denken: Waarom wordt deze man gehandhaafd? Wisten zij veel dat het zijn zaak was.
Maar wanneer hij in de stille uren alleen in zijn verduisterde dranklokaal bezig was, dan neuriede hij met de muziek mee, las hij de krant, grinnikte om stripjes, trakteerde zichzelf op koffie en een stiekem sigaretje.
In de maanden die volgden won de patron in hem terrein. Wanneer zijn dienst erop zat, nam hij plaats aan de bar en babbelde hij met zijn medewerkers en gasten. Terloops zette hij de muziek net iets zachter zodat de mensen elkaar beter konden verstaan of dimde hij het licht. Er kwam een nieuwe huiswijn – stukken minder wrang dan de vorige – en zijn keuze voor een ander merk koffiebonen bleek een schot in de roos. Op een koude dag belde hij op om te vragen of de radiator in de serre wel was opengedraaid. Toen Gé opkeek moest hij constateren dat de gasten er nog met de jassen aan zaten.
‘Het eindigt op “ies”.’
‘En het is een katachtige?’
‘Nee, het eindigt op “ies” en het moet zijn: kattensoort.’ Vrienden? Broers? In hun versleten pakken zitten ze over hun kruiswoordpuzzel gebogen. In weekenden staan de gasten opeengepakt als trampassagiers in de avondspits, doordeweeks gaat het er kalm aan toe, althans: normaalgesproken.
‘Je houdt je in of ik zet je d’r uit.’ Vanachter tafels zijn alle ogen op het tumult gericht.
‘Ja maar...’ sputtert Samuel.
‘Niks geen gemaar, je bent hier niet thuis. Er zijn ook andere gasten.’
Samuel, de mestkever van dienst. Zijn lamswollen trui is door motten aangevreten, voor zijn dure colbert zou je geen dubbeltje meer geven. Overdag houdt hij zich op in een dure winkelstraat, valt daar het personeel lastig. Vanaf de namiddag zit hij in Bar Elders.
Hij had al een slok op voor hij binnenkwam. Met zijn bruine winterjas om de schouders begon hij leeg glaswerk bijeen te zoeken. Bij een stel glazen klonk het: ‘Wat is dit?’ Hij pakte een whiskyglas op en hield het tegen het licht. ‘Wie laat er in godsnaam zo’n bodem achter. D’r zit nog whisky in. Als je een nieuw glas bestelt, krijg je niet veel minder. Zit hier nog iemand?’
‘Die zijn net weg,’ zei de eigenaar.
‘Dat laat zomaar een glas whisky staan. Wat het niet kost.’
‘D’r zit ook gesmolten ijs bij, Samuel.’
Een paar uur later is hij er nog. Hij heeft zich opgedrongen bij verschillende tafels, nu staat hij er als een geslagen hond bij: ‘Moet ik weg?’
‘Niet als je rustig doet.’
‘Ik zal rustig doen.’
Na een poosje komt hij weer op de bar toegelopen. ‘Mag ik wat bestellen.’ Het klinkt bedeesd.
‘Zeg het maar.’
‘Een thee, alsjeblieft?’
‘Een kopje thee, komt eraan.’
De thee verschijnt, Samuel bedankt.
‘Graag gedaan.’
Samuel loopt met zijn thee naar de serre. Op zijn stek steekt hij een sigaar op. Hij blijft tot sluitingstijd. De eigenaar biedt hem daarna nog een drankje aan, spreekt met een Italiaan over vossen en wolven. Als het tegen enen loopt, staat Samuel op en trekt zijn leren jas met bontkraag over de schouders. Zijn pantalon is een en al kreukel. Hij wenst de aanwezigen een goede nacht, maar niemand kijkt op.
Tot de eigenaar: ‘Een genoeglijke avond was het.’
‘Dag Samuel. Wel thuis.’ Samuel vertrekt met een slepend rechterbeen de nacht in.
-
Ferry Wieringa (1975) schrijft verhalen over ogenschijnlijk onbeduidende levens en locaties. Figuranten spelen in zijn wereld de hoofdrol en alledaagse plekken - een bar, de Hema, een afhaalchinees - vormen het decor.