Toen ik badmeester werd (zwemseizoen ‘85 – ‘86) was alles anders. Het water was kouder, in de eerste plaats. Dieper ook. De diepe kant van het bad was bijna zeven meter diep, en als dat je te diep was kon je in het pierenbadje gaan duiken tot je kop uit elkaar spatte. De ondiepe kant van het bad was nog dieper, een maatregel ingesteld door de voorzitter van de ZFCNS, en telde op een vochtige dag zo’n twaalf en een halve meter.
Wie in die tijd de bodem van het ondiepe haalde kon er vanuit gaan dat bij bovenkomst zijn trommelvliezen, geperforeerd, helemaal over zijn nieuwe zwemhemd heen zouden bloeden. Omdat het water hierdoor (én doordat het eten in het bad – “één patat nat alstublieft” – nog toegestaan was) viezer was dan wij nu gewend zijn, was het chloorgehalte een stuk hoger, en bovendien was het geen chloor maar natriumperoxide, waardoor het zwemmen een stuk stroever ging, en het water in staat was de Japanse rugtattoeage van een volwassen man te doen oplossen in een groene wolk.
Zwemdiploma’s zagen er ook anders uit. Groter, met name. Zo groot als een kleine auto ongeveer, en gemaakt van een heel duur soort hout. In dat hout werden bij het behalen van je diploma je portret, je naam, en je beste glijbaantrucs gekerfd. De reden dat het zwembad deze diploma’s (die zo’n zevenduizend gulden per stuk kostten) kon betalen is dat bijna niemand zijn diploma haalde. In de tijd dat ik badmeester was, was er maar één iemand die het voor elkaar kreeg, een jongen van tien, Rocket Strauss heette die, en hij overleed drie maanden na het behalen van zijn A-brevet aan de gevolgen van een achtbaanongeluk.
Ook ik had geen diploma. Mijn aanstelling als badmeester had ik te danken aan mijn toenmalige vriendin, die in de cafetaria van het zwembad de frikadellen rangschikte. Zij deed een goed woordje voor mij bij de directeur en ik kon aan de slag. Ik begon als badknecht maar maakte veel vooruitgang en kon al snel mijn eigen badknecht inlijven. Giacomo heette mijn badknecht, en het was een goeie jongen, ook al maakte hij veel fouten. Zijn belangrijkste tekortkoming was dat hij zijn zwembroek niet vaak genoeg waste.
Veel mensen denken dat je een zwembroek niet echt hoeft te wassen maar het binnennetje van Giacomo bewees het tegendeel. Giacomo was ondanks zijn exotische naam een ontzettend lelijk kereltje, en het feit dat hij constant in zijn zwembroek scheet hielp ook niet echt.
Mijn uiteindelijke ontslag heb ik aan Giacomo te danken. Ik was ondanks zijn tekortkomingen snel van hem gaan houden en hij heeft die liefde gebruikt om mijn positie als badmeester voor zichzelf te veroveren. Na een sluw spel, waarin Giacomo doortrapter en meer trefzeker was dan zijn bezoedelde zwemkleding deed vermoeden, was mijn meesterstatus niet langer houdbaar en kon ik gaan douchen en naar huis. Dit was in september ‘86, en voor zover ik weet zit Giacomo nog steeds op de Hoge Stoel.
Het doet pijn, dat zeker, maar het maakt mij niet meer boos, niet zoals toen in ieder geval, dat Giacomo mijn liefde op deze manier heeft misbruikt. Een leven lang boos zijn, daar heeft niemand wat aan, zeg ik soms tegen mijzelf.
Soms zeg ik ook, die Giacomo, wat een vent. Dat hij dat klaar heeft gespeeld is toch heel wat. Zeker voor iemand die geboren is met een gekloofde hersenpan en twee luie ogen. Maar als ik aan die ogen denk, met hun bruine irissen en melkwitte waas, als twee cappuccino’s uitgeschonken door een Napolitaanse barista, kan ik niet anders dan denken dat Giacomo altijd uit liefde heeft gehandeld. Zelfs toen hij mij impliceerde in de dubbele saunamoord die mijn uiteindelijke vertrek betekende, handelde hij uit liefde.
Dus Giacomo, als je dit leest, het geeft niet, ik heb je vergeven. Ik heb geleefd, liefgehad, misschien niet meer zoals ik jou liefhad, maar toch. Giacomo, ik wil dat je alléén nog aan mij denkt bij het zien van de spelende kinderen in het bad, en dat je je herinnert hoe wij ooit, lang geleden, samen in dat bad zwommen. Dat we elkaar onderspatten en op elkaars fluitje bliezen, en dat het een mooie tijd was.
__
Dit is een gastbijdrage van Jim Bosveld.