Een presentatie geven over Darwin terwijl je spreekt als een dronken zeeman... nee, dat ziet de hoofdpersoon van dit korte verhaal niet zitten. Gelukkig kun je in plaats van naar school gaan altijd nog bij je oma langs.
Eigenlijk moest ik op school zijn om een presentatie te houden over Darwin en de evolutietheorie en alles, maar ik had geen zin om daar weer te staan en al die meewarige blikken te krijgen van iedereen en te luisteren naar al dat goedbedoelde advies van mevrouw van Dongen – probeer rustig in en uit te ademen, alsof dat helpt als je stottert – en dus ging ik naar mijn oma in Veenendaal.
‘Er komt onweer aan,’ was het eerste dat ze zei toen ze me binnenliet. Volgens mij was ze bang voor dat onweer, maar oude mensen zijn zo ongeveer overal bang voor. Toch zei ik: ‘Ik denk niet dat het gaat onweren, oma,’ maar dat sloeg eigenlijk nergens op. Wist ik veel wat het weer zou doen.
Ze schuifelde voor me uit naar de woonkamer. Ze hadden haar een rollator gegeven na haar heupoperatie, maar een rollator was voor oude mensen, vond ze.
‘Moet jij niet op school zijn?’
‘N-N-Nee hoor,’ zei ik. Daar was het weer, altijd als ik het niet verwachtte. Ik wist wat ik wilde zeggen, maar onderweg naar mijn mond hotsten en botsten de woorden overal tegenaan en als ze er dan eindelijk uitkwamen, was er niks meer van over.
Natuurlijk had mijn moeder me naar zo’n logopedist gestuurd, meneer Zevenhuizen. Een aardige vent. Hij had een foto van zijn hond op zijn bureau staan. Popov, heette die hond. Meneer Zevenhuizen was altijd aan het praten over zijn kinderen en zijn groentetuin. Over dat hij de bloemkolen net had gezaaid en de bieten net had geoogst en alles.
Hij leerde me van die idiote dingen. ‘Probeer óp het woord te springen,’ zei hij dan, maar ik wist niet hoe je dat moest doen, op een woord springen. Het hielp wel een beetje, maar niet heel erg. Zijn vrouw was ziek geworden en toen was hij verhuisd, geloof ik. Arme man, de hele dag met van die sneue kinderen zoals ik werken en dan ook nog een zieke vrouw hebben.
Mijn oma was bij het raam gaan zitten in haar favoriete stoel. Het was eigenlijk alles wat ze nog deed, op die stoel zitten en naar buiten kijken. Nadat mijn opa was overleden had ze wel eens gezegd: ‘van mij hoeft het allemaal niet meer zo.’
Ze legde een plak cake op een bordje en schoof het naar me toe. ‘Dus jij dacht, kom, ik ga eens naar mijn oude oma toe?’
Haar sarcasme had ze in ieder geval nog niet verloren. Dat nam niemand haar af. Op haar sterfbed zou ze nog vragen: ‘komt er nog wat van?’
‘Ja, p-p-precies.’
Ik had geen zin om uit te leggen waarom ik hier was. Het ging haar niks aan.
‘En je hoeft echt niet op school te zijn?’
Ze keek dwars door me heen. Ze mocht dan de hele dag bij het raam zitten, er ontging haar weinig.
‘Ik moet een presentat-ta-ta-tatie houden,’ zei ik. Het klonk nergens naar. Ik sprak als een dronken zeeman.
‘Over D-D-Darwinisme en a-a-a-alles.’
‘Maar in plaats daarvan ben je een uur in de trein gaan zitten?’
Ik nam een hap van de cake, ik had geen zin om haar aan te kijken. Ik kon het niet uitstaan als mensen me informatie gaven waar ik dan zogenaamd zelf maar een conclusie uit moest trekken, terwijl het allang duidelijk was wat ze wilden zeggen. Zelf wist ik ook wel dat ik op de vlucht was.
Ik negeerde haar en staarde naar buiten. Een oude man liep met een tas flessen naar de glasbak en begon ze er een voor een in te gooien. Er woonden hier alleen maar oude mensen.
‘Weet je nog dat je me vorig jaar die brief stuurde?’ zei mijn oma. ‘Pak hem eens, hij zit in het bovenste laatje van de kast.’
‘Niet die brief,’ zei ik.
‘Pak hem nou even.’
Wat kon ik doen? Zeggen dat ze die stomme brief zelf maar moest pakken? Dat zeg je niet tegen iemand die net een nieuwe heup heeft. En dus stond ik op en haalde de envelop uit het bovenste laatje van de kast. Uit de envelop haalde ik het cassettebandje. Ik had haar moeten beloven dat ik al mijn brieven voor haar op een cassettebandje zou inspreken, want ze hield er zo van om mijn stem te horen. En dus had ik speciaal voor haar een cassetterecorder gekocht, ergens in een tweedehandswinkel. Het was behoorlijk onmogelijk om nog aan zo’n ding te komen, maar wat kon ik doen? Ze had de digitale revolutie compleet gemist.
Ze stopte het cassettebandje in de speler en voor ik kon protesteren drukte ze op play.
‘Lieve oma, ik heb iets bes-s-s-sloten,’ klonk mijn stem, ‘iets dat zo belangrijk is dat ik het alleen per b-b-brief kan vertellen, want dat hoort bij belangrijke d-d-dingen. Ik heb besloten dat ik me niet meer laat tegenhouden. Ze zoeken het maar uit, met al hun gez-z-z-zeik, als ik iets wil zeggen, dan zeg ik het v-v-voortaan gewoon. Het kan me niet s-s-schelen of mensen me meewarig aankijken of dat ze de zinnen voor me af maken, als ik maar kan z-z-zeggen wat ik wil.’
Ze drukte op stop en keek me weer aan op die manier waarop ze keek als ik al wist wat ze wilde gaan zeggen.
‘Dat was vorig jaar,’ zei ik, ‘dit jaar is d-d-dit jaar.’
‘Een jaar is lang,’ zei ze, ‘hoe laat is die presentatie?’
‘Ik ben toch al te laat, biologie begint over t-t-twintig minuten.’ Plotseling stond ze op.
‘Mooi, dan heb ik nog net tijd om koffie te zetten,’ zei ze, ‘en nog een stuk cake af te snijden.’
Ze waggelde naar de keuken. Ze dacht zeker dat ik die presentatie alsnog ging houden, maar dan alleen voor haar. Mooi niet dus.
Toen ze terugkwam keek ze op de klok.
‘Je hebt nog vijf minuten,’ zei ze.
Ik hoopte dat ik het sarcasme weer in haar stem zou horen, maar het was er niet. Ze was bloedserieus. Langzaam schuifelde ze naar haar stoel. Met deze heup liep ze nog slechter dan met de vorige, het was werkelijk niet om aan te zien. Ik hielp haar terug in haar stoel.
‘Volgens mij gaat het t-t-toch onweren,’ zei ik.
Ik hoopte dat ze zou lachen, maar dat deed ze niet, ze wees op haar horloge.
‘Drie minuten,’ zei ze. Ze nam een slok koffie, langzaam, alsof ze die slok alleen maar nam om mij te laten zien dat de wereld gewoon verder ging zonder mij. Dat ik kon kiezen: meedoen, of er nu uitstappen. Ze loerde verwachtingsvol naar me over de rand van haar koffiekopje. Als ze zo keek kon ik haar niks weigeren, dat oude mensje, met haar gerimpelde handjes. Ze had me een keer verteld dat ze in de hongerwinter tachtig kilometer had gelopen. Voor een zak aardappelen of zo. En ik stond hier moeilijk te doen over een presentatie van twintig minuten.
Ik haalde mijn biologieboek uit mijn tas.
‘Een presentatie doe je niet vanuit je luie stoel,’ zei ze.
Ik stond op en ging naast de eettafel staan.
‘En stop je overhemd eens netjes in je broek.’
Ze begon me echt op de zenuwen te werken. Op die speciale manier waarop alleen oude mensen dat konden. Je wist dat ze er niks aan konden doen, je wist dat er nooit meer iets aan ging veranderen, maar het bleef toch vreselijk irritant.
Ik stopte mijn overhemd toch maar in mijn broek en toen begon ik.
Bart Kuipers is een aspirant wereldverbeteraar, parttime pessimist en overtuigd romanticus die schrijft en woont in Berlijn. Voor meer zie www.bkuipers.nl.
Kalle Wolters (1993) is een illustrator uit Groningen. Geïnspireerd door de Klare Lijn en affiches van de Russische Avant-garde ontwerpt hij posters, verpakkingen en maakt hij illustraties bij artikelen. Daarnaast maakt hij deel uit van het illustratiecollectief Knetterijs.