Beeldredacteur Mirte Slaats heeft een grote collectie met zwart-wit foto's uit de vorige eeuw. Zij kiest elke maand een van deze bijzondere kiekjes uit en laat iemand hier een verhaal bij fantaseren. De mensen uit ons verleden kijken ons aan. Wat dachten ze toen de foto gemaakt werd? Deze maand weer een kiekje uit het begin van de twintigste eeuw, met een tekstuele bijdrage van theaterschrijfster Jorieke Abbing.
Op een herfstige maandag ochtend, tijdens het eerste uur, gebeurde er eindelijk iets leuks tijdens het horroruurtje dat men gymnastiek noemde. In de kleedkamer trok ik mijn natgerende spijkerbroek van mijn ijskoude benen en mijn sportbroekje aan. Op het veld keek meneer Hogedoorn naar mij en naar mijn knieën. Die waren donkerblauw. Heel onheilspellend. Ik wist dat het afgegeven verf was, van mijn natte spijkerbroek, maar probeerde een ontdaan gezicht. Meneer Hogedoorn legde zijn grote hand onderzoekend op mijn knieën. Was ik gevallen? Had ik me gestoten? Geschopt? Hij maakte zich duidelijk zorgen terwijl zijn zongebruinde kolenschoppers op mijn puntige meisjesknietjes bleven rusten. Ik moest een icepack gaan halen en mij aan gaan kleden. Na die woorden gebeurde er iets, een gevoel borrelde op dat alleen sporters kennen; driftig trok ik mijn paardenstaart strakker en stormde het veld op alsof er nooit een rem op had gezeten. Ik deed alsof ik een vreselijke pijn verbeet. Ik was een gazelle met langzaam afstervende poten.