De herhaling vermoeide Carlos. Elke dag een paar keer ruzie met de lift, die de deuren opende op verkeerde verdiepingen, de studenten die zuchtten bij de aanblik van de volgestouwde lift. Hij had gevraagd, van achter de ladingen hout, als een stemmetje uit het niets: “Could you press the button please?”
“What button?”
“The button that makes the doors close...”
“Oké”, zeiden ze en ze staken hun handen tussen de deuren, net alsof die van plan waren vanzelf te sluiten. Later vroeg hij niets meer, hield zich stil en hoorde alleen de ongeduldige reacties. Sommige verstond hij (“Wat de fuck?”), andere niet (“Aan het verbouwen zeker...”). Op de negende trok hij het hout op de kar, klemde de tussendeur vast en trok de kar over de gang, die naar zeep en beschimmeld brood rook.
Op deze verdieping kende hij wat mensen. “I don’t live here. My boat does -well, temporarily... In Naema’s room,” verklaarde hij. “Your boat?” vroegen ze. “No, it’s not ready yet...” zuchtte hij. Een dunne jongen met rood haar had zijn hulp aangeboden. Carlos had het aanbod afgeslagen. Een meisje dat altijd een hockeystick bij zich droeg negeerde hem sinds ze hem de eerste dag een kop koffie was komen brengen en had gevraagd of het misschien wat zachter kon.
Het kon niet zachter.
Naema had haar eigen redenen, dat had ze meteen duidelijk gemaakt toen ze belde. De boot moest haar naam dragen, haar vader was visser in Pakistan en zijn boot heette Naema, hij zou trots zijn als er nu ook een boot in Nederland haar naam droeg. “He thinks everyone is crazy out here, do you understand? This will change his mind. He’ll let me stay...” Carlos had een verantwoordelijkheid, dat wist hij al sinds hij zijn opdracht had gekregen.
Na vijf weken liet Naema een voicemail achter: “Hey, it’s me, your landlady far far away, just checking up on you, I’m coming back in two weeks, wondering how you’re doing... Have you tested the boat yet? Planning your trip? I am very curious, please let me know...” Het zou niet gemakkelijk zijn om Naema mee te krijgen, verwachtte hij. Hij belde niet terug, maar sms-te ‘Don’t worry, everything’s fine...’ De kamer was groot genoeg. Precies groot genoeg. De glazen pui naar het balkon zou hij inslaan als het tijd was. Het regende al vier dagen.
In de lift deed Naema haar regenpak uit. Ze hing hem over haar koffer op wieltjes. Het bezoek aan haar ouders was pijnlijk. Ze had eerder terug gewild, maar haar moeder liet haar niet gaan. De teleurstelling op hun gezichten was bijna ondraaglijk geweest. Ze hadden een man voor haar gevonden. Zelfs haar tante was kwaad geworden. “De jongen is goed, hij is goed...” had ze gezegd. De jongen was goed, maar ze wilde niet terug, voor niemand.
Van Carlos had ze niets meer gehoord. Ze was benieuwd hoe zijn project haar kamer had veranderd, ze verwachtte een geur van zaagsel, misschien wat verloren spijkers op de grond. Hopelijk zou hij haar uitnodigen om de boot uit te proberen en te dopen. Ze moest haar vader hoe dan ook snel een foto sturen.
Ze zag haar naam zo gauw ze de deur had geopend, in krullerige goudkleurige letters. De boot was nog niet weg, hij vulde de hele kamer, hij was prachtig. Ze kon er net omheen lopen en dat deed ze drie keer om alle details te bewonderen, voordat ze op zoek ging naar Carlos. Ze vond hem op het balkon. Hij zat op de grond. Ze moest moeite doen in hem de knappe man die haar kamer had opgemeten te herkennen. Hij was afgevallen en had een baard laten staan. In doorweekte kleren staarde hij naar beneden.
Toen hij Naema zag, verontschuldigde hij zich, zachtjes: “I’m sorry... It’s not the way it’s supposed to go. We were supposed to row away now.”
Hij schudde zijn hoofd.
Naema legde een hand op zijn schouder. “It’s okay, I can wait.”
Ze zette haar koffer op de boot en nam plaats naast Carlos op het balkon.
Samen keken ze hoe het water steeg.